Al was het op school dan niet gebleken, Fokker
had een zeer scherp verstand, een helder inzicht en
een goed oordeel, daarbij voor veel, zeker voor alles
wat tot de techniek behoorde, maar ook voor wat
daar buiten viel, eene levendige belangstelling.
Hij verraste menig vakman het essentieele van diens
vak te snappen en origineele vragen te kunnen stellen.
Ook al had hij van te voren in gepaste bescheidenheid
gezegd, dat hij er niet veel van wist.
Want bescheidenheid was hem zeker niet vreemd.
Eene ridderorde, hoewel hij de koninklijke onder
scheidingen als waardeering voor zijn werk op hooge
prijs stelde, vooral de gouden eeremedaille voor
voortvarendheid en vernuft, hij droeg ze zelden, alleen
bij officieele gelegenheid. Zijn binnen komen in
grooten kring en ook dan zijn conversatie was beschei
den; hij was eerder wat teruggetrokken dan dat hij
zich als ,,lion" wilde doen gelden. Maar zijn gesprek,
in den hoek waar hij zat, met enkelen opgezet, trok
geleidelijk de aandacht ook bij de anderen, de kring
der luisteraars groeide; want als Fokker sprak, kon
men steeds iets goeds (nieuw en verstandig) hooren.
Meepraten over onderwerpen, die hem werkelijk
vreemd waren, deed hij nooit. Hij was alles behalve
een bluffer; in kleinen intiemen kring heeft hij wel doen
hooren, sprekende over zijn succes en wat daartoe
wel noodig moet zijn geweest: „ach wat, ik ben juist
in den goeden tijd geboren, was ik 20 jaar vroeger
of later geboren, dan was ik een klein prutsertje
geworden."
Naast bescheiden was hij ook eenvoudig. Hij was
geen man, die voor zich zelf het volle profijt van zijn
rijkdom heeft getrokken; dat was hem niet sympathiek
en hij was er te practisch voor.