zoowel boven als beneden, en de groote zaal aan de Westzijde van het gebouw. Eenige vertimmeringen, als het verplaatsen van deuren, afschutten van gangen, bleken wel noodzakelijk, terwijl er ook gewit en schoongemaakt moest worden, dit laatste zelfs zeer grondig, aangezien, zooals het rapport der commissie meldt, „zekere insecten (vlooyen) te voorschijn kwa men" en slechts met groote moeite te verdelgen waren. Toen alles ontruimd was, bleek men veel meer ruimte te hebben dan te Gent en kwam zelfs de vrees op, dat men de zalen niet voldoende zou kunnen vullen. Doch gelukkig deed de toevloed van inzendingen deze vrees teniet. De derde subcommissie stelde een reglement op het toezicht alsmede het sluiten en openen der lokalen op. Voor de bewaking bleek men wel 50 personen noodig te hebben. De catalogus, die in hoofdzaak het werk was van A. van den Ende, werd ook in het Fransch vertaald en gedrukt bij de firma Enschede te Haarlem. Het Haarlemsche stadsbestuur besloot verder, om, evenals te Gent was geschied, naast de Nijverheids tentoonstelling een tentoonstelling van werken van schilder- en beeldhouwkunst te openen, waaraan de Koning een welwillend oor leende en het Paviljoen toezegde. Een commissie van deskundigen, meest kun stenaars uit Amsterdam en Haarlem, kreeg de zorg voor deze expositie. Ook namen B. en W. de noodige maatregelen, om „de tentoonstelling de gepaste luister en den toevloed van vreemdelingen het vereischte gemak en vermaak te verschaffen". De Costerfeesten van 1823 hadden al eenige ervaring op dit gebied verschaft. Een commissie van festiviteiten stelde een programma van feestelijkheden op, waarin, naast

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1939 | | pagina 67