te keeren, waar een dejeuner-dinatoir door het Stads bestuur werd aangeboden. Bijzondere maatregelen waren genomen, om ver keersstremmingen te voorkomen: het werd verboden, de stad van het Zuiden af binnen te rijden, zoolang de stoet de Groote Houtbrug nog niet gepasseerd was. De meest ingrijpende maatregel ter verruiming van den toegang tot de stad aan deze zijde, met het oog op de tentoonstellingsdrukte, had echter al reeds in 1824 zijn beslag gekregen, nl. het afbreken van de Groote Houtpoort. Dit geschiedde krachtens Raads besluit van 28 Juli 1824, waarop zij op 1 Oct. d.a.v. tot afbraak verkocht werd. In plaats van deze mooie poort verscheen een ijzeren afsluithek, het Groote Hout hek, met aan weerszijde een steenen gebouwtje, de z.g.n. Kommiezenhuisjes of Dobbelsteenen, het één bestemd als woning voor den portier, het ander voor de ambtenaren tot inning der accijnsen, en vervaardigd naar een ontwerp van den architect Suys. ,,Een en ander draagt door zijn deftige eenvoudigheid en zuivere stijl de algemeene goedkeuring alleszins mede en levert een nieuw blijk op van 's mans goede smaak en bedrevenheid", meent de Oprechte Haarlemsche Cou rant uit die dagen, vergetend, dat Haarlem hiervoor één zijner schoonste poorten had opgeofferd. Integen deel meende men, dat deze als gedenkstuk der oudheid geen waarde meer had en van binnen de stad ontsierde, terwijl door het afbreken een verfraaiing der straat en beter uitzicht op de Dreef werd verkregen. Op den dag der opening vingen ook de vermakelijk heden aan. 's Middags om 5 uur werd een cocagne- mast, waaraan men geen zeep gespaard had, op de Groote Markt opgericht, 's Avonds was aldaar mili taire muziek in een geïllumineerde muziektent. Den

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1939 | | pagina 71