61
Brederode Warnaert van Batenburg en de twee
meesterknapen van Brederode Heribert van der
Wielen en Pieter van der Hoogh gaan met een
bloedverwant van Symon, namelijk Jan Fransz, de
zaak opnemen en stellen Admiraal in het ongelijk.
In die tijden toen konijnenboutjes op geen burgerlijk
feestmaal ontbraken, was het schieten dier dieren een
groot voordeel voor de duinmeiers. Konijnenduinen"
werden ook in de verponding steeds hooger aangeslagen
dan gewone geestgronden of „klingen". Typeerend
daarvoor is een akte van den Amsterdammer Jacob
Hop bezitter der Koekkoeksduinen die in oude tijden
steeds werden aangeduid als „het oostersche stuk van
het zuideind van het Aerdenhoutsduin". Nadat de
Statenvan Holland, die sinds 1722 over de onverkochte
deelen van Brederoods wildernis beschikten, in 1763
een publicatie deden over het konijnvrij houden der
duinen, omdat dit wild zooveel schade deed aan de
rodingen der buitenplaatsen, vraagt Jacob Hop in
1768 hun „wegens groote schade aan zaad en hout
door konijnen", verlof tot het doen „depopuleeren"
van die dieren van zijn Koekkoeksduinen, op conditie
dat zijn verponding naar verhouding zal worden ver
laagd. De Staten doen hem zeer wijs antwoorden, dat
de vermindering bepaald zou worden „als het effectief
gedepopuleerd zijn" getaxeerd zou zijn door schout
en gerechte.
In 1627 is Leyduin nog altijd i 6 morgen groot
en nu het eigendom van een andere dame, en het is
bepaald merkwaardig hoe vaak Leyduin in vrouwelijke
handen is geweest. De eigenares Lysbeth Gerritsdr.
Sluys (mogelijk is deze naam de afkorting van Sluis
wachter zie hierboven) laat 1 Sept. 1627 door haar
Amsterdamschen man Simon Jansz Doyuin (waar-