den voor die, welke ons het tegenwoordige aanbiedt".
Afgezien van den omslachtigen vorm, is deze raad in
hooge mate menschkundig, en zelfs bijzonder beharti-
gingswaardig in de beproeving onzer dagen. Deze zoon
Gustav Eduard (1814-1871), de jongste spruit uit
Schneevoogt's huwelijk met Johanna Louise Hohn-
feldt, werd later de bekende medische hoogleeraar aan
het Amsterdamsche Athenaeum.
De oudste zoon Carl Gottfried (1802-1878) werkte
na 1830 niet in de voorvaderlijke zaak, voor welke hij
blijkens de bovenvermelde advertentie eenige jaren te
voren nog gereisd had. Hij kweekte zelfstandig bloem
bollen voor eigen rekening. Het is mij niet gebleken,
wat hiervan de reden was, maar stellig niet oneenigheid,
want uit de nagelaten brieven blijkt, dat de verstand
houding tusschen vader en zoon en in het geheele gezin
zeer goed en hartelijk was. Ook Carl liet bollen kwee
ken door Stegerhoek te Noord wijk. Onmiddellijk na
de liquidatie vereenigde hij zich met den bekenden
tuinkunstenaar J. D. Zocher (1790-1870) in de firma
J. D. Zocher en Voorhelm Sghneevoogt, die op
Rozenhagen aan den Kloppersingel boomkweekerij en
bollenteelt ging beoefenen. Een groot deel van het
bloembollenkraam der oude zaak werd door de nieuwe
firma op de liquidatieveiling opgekocht.
De terreinen werden verkocht en kwamen in het bezit
van mijn grootvader E. H. Krelage (1786-1855). Deze
deelt in zijn nagelaten aanteekeningen over zijn leven,
daarvan het volgende mede: „In Januari 1837 hoorde
ik vertellen, dat mijn buurman Voorhelm Schnee-
voogt tegen het voorjaar zijn bloemisterij moest ver-
koopen, wat ik niet voor mogelijk gehouden had. Maar
het gerucht bleek waar te zijn: de makelaar Van der
Vlugt had opdracht, alle bezittingen van den heer
- IOI -