- io8 -
lende onderwerpen, welke gedeeltelijk aangevuld zijn
door den koster van de Groote Kerk, H. van Zuthen,
die zich c. 1850 veel met de geschiedenis der stad heeft
bezig gehouden en van wien ook een afschrift van een
ander handschrift van Langendijk, een beschrijving
van de poorten, torens, grachten, pleinen, straten en
verdere voorname gebouwen der stad Haarlem op het
archief aanwezig is1). Verder bezit het gemeente
archief nog beschrijvingen van Langendijk's hand van
kerken en kloosters, Raadhuis en Prinsenhof en van
verscheidene gasthuizen, hofjes en andere gestichten 2).
De heer C. H. Ph. Meyer in zijn dissertatie over Pieter
Langendijk 3), wiens hoofdstuk over Langendijk als
stadshistorieschrijver ik hierboven voor een groot deel
gevolgd heb, meent, dat er uit de nalatenschap van den
heer Beels nog een handschrift van Langendijk is te
voorschijn gekomen, dat een bijna volledige geschiede
nis der stad tot 1697 inhield, en dat Van Oosten de
Bruyn dus, zij het misschien onbewust, omdat hij den
inhoud hiervan niet kende, onwaarheid zou hebben ge
sproken, wanneer hij in de voorrede van zijn geschied
werk beweert, dat Langendijk bij zijn dood met de be
schrijving der stad nagenoeg was gereed gekomen, maar
de geschiedenis nog niet had aangeroerd. Van Oosten
de Bruyn had daarom, toen hij door Burgemeesteren
was aangezocht, om het werk van Langendijk voort te
zetten, besloten, ten einde zich niets van een ander toe
te eigenen, de volgorde om te keeren, d.w.z. eerst een
geschiedenis der stad te geven en daarna eerst een
plaatsbeschrijving, waarbij hij natuurlijk veel aan
Langendijk zou moeten ontleenen.
(1) Ibidem, nr. 44.
(2) Ibidem, nrs. 152 en 153.
(3) „Pieter Langendijk, zijn leven en werken," Den Haag, 1891.