G. W. van Oosten de Bruyn bij het schrijven van „De
stad Haarlem en haare geschiedenissen"1), zijn ook uit
werkingen van de hand van Langendijk van het 2 e en
4e hoofdstuk van dit prospectus aanwezig, respectieve
lijk behandelend de stichting en de vergrootingen der
stad. De opgegeven inhoud van het ie hoofdstuk komt
vrijwel overeen met het handschrift over den oorsprong
en naam van Haarlem. Het 3e hoofdstuk zou ver
melden de stichting van kloosters en andere geestelijke
gebouwen, met aanwijzing, waar ze gestaan hadden.
Van de in hoofdstukken V-VIII opgegeven beschrij
vingen van straten, pleinen, gebouwen en stichtingen
heeft Langendijk het meerendeel voltooid. In hoofd
stukken IX-XII dacht hij de beschrijving en geschie
denis der omgeving te behandelen; in het XlIIe
hoofdstuk de regeering; in het XIVe en XVe gods
dienst, kunsten, wetenschappen, handel en nijverheid,
terwijl het laatste hoofdstuk gewijd zou zijn aan de
geschiedkundige gebeurtenissen sedert het beleg van
Damiate.
Wanneer wij aldus bezien, wat Langendijk voltooid
heeft en wat hij nog van plan was te schrijven, kunnen
wij wel concludeeren, dat Van Oosten de Bruyn geen
ongelijk heeft gehad met te meenen, dat Langendijk de
eigenlijke geschiedenis van Haarlem niet heeft aange
roerd. Langendijk's uitgevers, Iz. en Joh. Enschedé en
J. Bosch, die in 1756 in de Oprechte Haarlemsche
Courant adverteeren (17 en 22 Jan.), dat zij op de dan
verschenen „Keuren en ordonnantiën der stad Haar
lem" spoedig het reeds ver gevorderde werk van Pieter
Langendijk in hetzelfde formaat (folio) zullen laten
volgen, hebben, óf een weinig overdreven, of het plan
(1) Inventaris van handschriften, nr. 102.