- 28 -
deel van dit bosch kaprijk. Dit was één jaar voor zijn
8oen verjaardag. Hier gold dus niet: „Boompje groot,
plantertje dood".
Hij bleef verder aan het werk en geen plaats van be-
teekenis in ons land kan men bezoeken of men vindt er
een of meer van zijn werken. Zij leggen, wanneer de
omvang daartoe aanleiding gaf, getuigenis af van een
grootsche opvatting, zijn voorbeelden van echte land
schapskunst.
In 1888 verhuisden zijn ouders naar Hilversum,
waar hij in 1890 de begraafplaats ontwierp en uit
voerde. Na den dood van zijn vader in 1891 vestigde hij
zich in Haarlem, bij zijn huwelijk met mejuffrouw M.
H. van Doorn. Hun werden twee dochters geboren,
waarvan een nu nog op het bekende adres in Haarlem
woont. Mej. G. H. Springer teekende en schilderde
dendrologische objecten voor haar vader, terwijl mej.
J. H. Springer hem op zijn studietochten vergezelde en
voor hem fotografeerde.
Door verschillende opdrachten maakte hij naam en
zulks werd aanleiding tot zijn benoeming als leeraar
aan de toenmalige Tuinbouwschool te Wageningen
in 1897. Hij verliet onze stad Haarlem, waar hij
echter in 1900 weer terugkeerde, toen hij benoemd
werd tot adviseur voor den Hout en de Plantsoenen.
Hij diende de gemeente tot 1920. Dankbaar herdacht
hij vaak de prettige medewerking en steun, onder
vonden van den burgemeester Jhr. Mr. Boreel van
Hogelanden.
Van zijn talrijke werken wil ik hier alleen de volgende
op den voorgrond brengen: het Rijsterborgerpark te
Deventer in 1887, in 1890 de begraafplaats te Hilver
sum, in 1894 het Oosterpark te Amsterdam en later de
Ooster-begraafplaats. Ook vele parken om onze grootere