- 77 men, soo gongen wij met ons 3 des morgens in de Leydse schuyt, alwaar mevrou De Lange met haar soon en dochter Van Leeuwen bij ons quaamen. Wij stapten alle te half negen uyt de schuyt en vonden daar een boere- wagen, die ons gesonden was van den schipper van Noord- wiiker-hout, daar wij natoe reden en door hem op het vriendeliikste getracteert werden. Na den eten reden wy met gemt. rijtuyg na Noordwijk-binnen, dat men een ij uvtstek groot en schoon dorp vond te zyn. Verders reed men over de duynen na Noordwijk op Zee, dat maar een gering vissersdorp is, en nadat wij het strand wat langst gewandelt hadden, reden wij weder terug over ver- schevde hofsteede en het voornaamste van het land wat door. Reden des avonds na Halfwegen 34) en gongen te 8 uuren in de schuyt, daar wij te 10 uuren mede te huys quaamen. brand opt Heyligland 1 Wii gaan meest alle avonden uyt of hebben geselschap aan ons huys, spijzen dan dikwijls met malkander of gaan te Q uuren ider na zijn huys en desen avont hadden wy Coentes en Bongaert met hare vrouwen. Soo hoorden wii quart voor 10 uuren brand roepen door den ratelwagt, waarop wij aanstons daar na toe liepen en vonden het te ziin op het Heylige land in een kleen huysje, dat door het stooken van een kaggel veroorsaakt is, zijnde een verwen). De stilte en de wakkere figelantie der burgerij met de brandspuyten heeft te wege gebragt, dat mets dan gemt. huysje in de asse gelegt is. 21. Desen avont en nagt had men swaar weer van donder, weerligt en regen. nicht Thoorn na Amsterdam 2Desen middag voer nicht Thoorn na Amsterdam op de kermis door te brengende heer Pieere le Brune 19- AANTEEKENINGEN (1) Hendrik van Leeuwen, bierbrouwer, was participant in de brouwerii „de Passer" op de Bakenessergracht, ook wel genaamd „Passer en Valk". De gevelsteenen „Passer" en „Valk' bevinden zich nog te plaatse, waar Van Leeuwen zelf ook woonde (transport van 4 Juni 7 3). In 1762 won Hendrik van Leeuwen voor zich en zijn medefirmanten,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1942 | | pagina 115