84 ten tijde van den Romeinschen schrijver en natuuronderzoe ker Plinius bekend was. Bovendien is het zeker, dat het uit gestrekte laagveengebied bevaarbaar was. Er zullen zich daar in derhalve waterwegen bevonden hebben, die hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk natuurlijk waren. Een daarvan is de Spaarne vóór de afdamming bij Spaarndam. Wij kennen de Spaarne als een vrij breed water met natuurlijk lijkende bochten, aan welk water wel de naam Spaarnestroom is gegeven, gelijk ook van IJstroom sprake is. Men mag het zeker achten, dat èn natuur èn mensch hieraan gewerkt hebben, zonder dat te zeggen valt en ooit te zeggen zal zijn, welk aandeel de een en welk de ander heeft gehad. Hier is mogelijk de geschikte plaats op een legende te wijzen die nog tot den huidigen tijd voortleeft, aangaande een voor- maligen Rijnarm, waarvoor het „Meertje van Caprera" werd en nog wel wordt aangezien. Deze plas met zijn bochtige oever heeft in het minst niet met een rivier, noch den Rijn, noch een andere te maken. Van holocene Rijn- of andere rivierafzettin gen is langs Hollands duinkust, behalve uit de omgeving van den voor maligen Rijnmond bij de Katwijken, geen sprake. Bovendien staat de bedoelde plas geheel op zich zelf, is aan de landzijde van den duinzoom geen voormalige rivierloop te vinden, die er mee in verbinding zou hebben kunnen staan, noch is de duinzoom ergens voor een ev. verbinding verbroken. Ceteris paribus geldt dit eveneens voor de Haarlemsche Beek. Uit de duinen kwam op gunstige plekken kwelwater, dat terecht kwam in de strandvlakte tusschen Overveen en en Haarlem. Hierin was bijna geen waterbeweging mogelijk. De strandvlakten zijn weliswaar aanvankelijk als getijdegeulen aangelegd, doch nadat zij buiten werking der getijden waren gekomen, verschilde het water weinig van stagneerend water. Dit was tot zandtransport niet in staat, laat staan tot het in snijden en doorschuren van den duinrug tusschen de strand vlakte en het veenlandschap. Of m.a.w. de Haarlemsche Beek is op Haarlemsch gebied een gegraven waterloop. Zij is aan den veenkant later afgedamd en aan den duinkant van een uitwateringssluis (Zijl) voorzien. Deze schijnbare tegenspraak is aldus te verklaren, dat de uitwatering door en na de afdam ming aan de westzijde noodzakelijk werd of wel dat de uit watering in het O bemoeilijkt werd, nadat en doordat de Spaarne een getijde-rivier was geworden. Hoe dit ook zij, de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1942 | | pagina 122