- 92 -
Wapen van Heemstedeachter de boomen tusschen de Camp-
laan en den Voorweg een paal afgebeeld met in het midden
een plat vlak en het onderschrift: de Kaeck. Deze diende om
gestraften te pronk te stellen tot spot van het publiek. Een
dergelijke straf werd reeds in de middeleeuwen toegepast,
want in het middel-Nederlandsch had het woord caeck (ook
wel cake of kake genaamd) de beteekenis van een schandpaal
of schandzuil waarop misdadigers te pronk werden gezet.
Het werkwoord caken gaf de handeling aan, dus het op een
kaak of schandpaal te pronk zetten.
Eigenlijk was dit een all er walgelijkst volksvermaak. De tot
deze straf veroordeelden, zoo mannen als vrouwen en jongens,
werden op het plat of vlak aan den paal gezét, voorzien van
een ijzeren halsband en met kettingen geboeid. Bovendien
werden ze potsierlijk opgeschikt al naar gelang van het ge
pleegd misdrijf. Zoo werd b.v. een vrouw, die een kind te
vondeling had gelegd, een pop in den arm gegeven; een dood
graver die een doode beroofd had, werd met één voet in een
doodkist geplaatst, en omhangen met een doodskleed bij
wijze van mantel, terwijl het deksel van de doodkist voor zijn
borst werd geplaatst. Een jongen, die o.m. laken gestolen had,
kreeg een rood lapje op de mouw, terwijl een vrouw als
familie van Bacchus werd voorgesteld door haar een wijn-
gaardkrans om den hals te hangen, „omdat zij haar buurmans
wijnstok had geschonden", aldus lezen wij in de Volksvermaken
van J. ter Gouw. Als 't publiek moede was van het spotten
tegen de(n) gekaakte begon de „groote pret". De weerlooze
slachtoffers werden bekogeld met allerlei viezigheden, ge
kneed tot ballen, waarin vaak scherpe steentjes en stukjes
glas gestoken waren. Doch het gejuich bereikte het hoogtepunt
wanneer de op de kaak gestelden hevig bloedden door de aan
gebrachte verwondingen. In de r5e eeuw werden bedoelde
mishandelingen wat verzacht, daar men ze te barbaarsch
vond en een gele struif van eieren ook „meerdere vermakelijk
heid" opleverde. De Overheid verschaft daarvoor zelve de
eieren, zooals kan blijken uit oude rekeningen hoeveel er
uitgegeven was „aen eier, daer men eynen mede aen die
caicke werp". Men zie daarvoor Mjhoffs, Bijdragen, N. Reeks,
Deel II blz. 214. Eerst in het begin der 18e eeuw werd dit
soort van straffen in ons land opgeheven, welke vaak nog af
schuwelijker waren als boven is aangegeven, vooral wanneer