- 14 -
en om te zetten in iets goeds. Hij had het geduld om moeilijk
heden te overwinnen, om door te zetten met een stille kracht,
met een vriendelijkheid en bescheidenheid, die .de menschen
voor hem wonnen. Hij wist zich van zijn werkkring een vrien
denkring te maken en, ook waar het om zakelijke belangen
ging, een persoonlijke sfeer te scheppen. Hij zag altijd achter
de dingen de menschen die het moesten doen en hij streefde
er steeds naar bij dezen belangstelling te wekken en hen tot
onderlinge samenwerking te brengen. Daarbij bleef hij zelf
gewoonlijk op den achtergrond en liet gaarne de eer aan
anderen. Bij al zijn werk, bij al wat hij schreef en sprak,
toonde hij een fijnen geest, die vaak een glans van humor
over de dingen liet schijnen, waardoor zij wat lichter werden;
zwaarwichtigheid was hem geheel vreemd. En wat zijn werk
leidde was een ideaal: het ideaal van het algemeene belang
van ons volk. Daaraan mede te werken, daartoe de menschen
op te wekken en samen te brengen, daarvoor begrip en be
langstelling op te wekken - dat voelde hij als zijn roeping, aan
welke hij zich met zijn geheele persoon gaf. De Maatschappij
van Nijverheid was het orgaan door welk hij deze roeping
kon vervullen; de Maatschappij had zijn bijzondere liefde; hij
was, gedurende bijna dertig jaar, haar ziel en middelpunt.
In 1924 vierde hij, temidden van een kring uit heel het
land samengekomen, zijn zilveren jubileum in het statige
gebouw, waarin de Maatschappij zetelde; in 1927 noopte zijn
slechte gezondheid hem ontslag te nemen. Een tiental jaren
heeft hij vervolgens veel gereisd, of vertoefde hij in Bloemen-
daal, waar hij ook de laatste jaren zijns levens doorbracht
in een ziekte, die hem van de wereld scheidde.
Het was een van zijn vriendelijke gewoonten de echtge-
nooten te eeren van de mannen, die in de Maatschappij op den
voorgrond traden, als stille krachten op den achtergrond. Ook
het beeld van de Clercq zou al te onvolledig zijn, wanneer
niet melding werd gemaakt van Mevrouw de Clercq.-
Boissevain, die in alles met hem medeleefde, hem in zijn
drukken arbeidstijd, in zijn welverdiende rust en tenslotte in
zijn ziekte, trouw ter zijde stond, als zijn steun, zonder
welken hij niet had kunnen doen wat hij deed en zijndie hij was.
Hij was een vriendelijk en goed mensch; en dat is in de
wereld, die zoo hard, zoo onvriendelijk en zoo weinig goed
is, op zichzelf al een eigenschap om iemand in eere te houden.
J. Bierens de Haan