Dus rest zuiver aan huur jaarlijks 150,-, dus a 4 pet. uit
gerekend zijnde, maakt een kapitaal van 3750,-.
Aldus bedong het Werkhuis 3750,- voor den verkoop van
de a.s. Hoofdwacht. Op 14 Mei 1755 vond de eigenlijke over
dracht plaats door regenten van het Aalmoezeniers- en Werk
huis aan de thesauriers der stad Haarlem ten behoeve van de
stad van het huis en erf, genaamd het Oude Stadhuis, aan
de Noordzijde van de Groote Markt.
Als Hoofdwacht zou het gebouw ongeveer een eeuw lang
dienst doen en de naam „Hoofdwacht" is er sedert dien ook
aan blijven hangen. Niet dat het gebouw als zoodanig altijd
voldeed; integendeel, er werd reeds terstond over rook en
andere hinderlijkheden in het nieuwe wachtgebouw geklaagd.
Ook bracht de verplaatsing een vermindering van de exerci
tiën mede, doch het nadeel hiervan werd niet bemerkt, daar
er jaren lang geen oorlog was 1). Een aardige afbeelding van
de Hoofdwacht uit dezen tijd is de teekening van C. van
Noorde van 1793, waarop men de schutters op wacht ziet
staan. De schildwachthuisjes, de kanonnetjes en de staketsels
vóór het gebouw geven ook al duidelijk de bestemming er van
aan, alsook dat men in een rumoerigen tijd leefde.
Tijdens de inlijving (1810-1813) is de Hoofdwacht bezet
geweest door de Fransche troepen. Het was immers een prach
tig centraal punt in de stad, waaruit men spoedig tegen on
lusten kon optreden. Op 18 November 1813 werd het gebouw
echter door de Franschen ontruimd en diende daarna weer
voor de stedelijke burgerwacht, zooals de schutterij sedert
1806 heette.
Toen Haarlem omstreeks het midden der vorige eeuw een
vast garnizoen kreeg, waren het niet langer de schutters, maar
een wacht van huzaren en soldaten, die in de Hoofdwacht
zetelden, 's Avonds om 9 uur werd door den trompetter voor
den ingang taptoe geblazen. Een schildwachtshuisje stond op
den hoek van de Smedestraat. Op de bovenverdieping van
de Hoofdwacht zijn nog de cachotten aanwezig, waarin de
weerbarstige manschappen, die 's Zondags, als door de stad
gepatrouilleerd werd, te veel aan Bacchus hadden geofferd,
hun roes uitsliepen 2).
- 5o -
(1) C. TE Lintum a.v.
(2) J. L. Tadema. Haarlemsche herinneringen, blz. 19.