De onderwoningen zijn ondertusschen^ door Burgemeester
en Wethouders voor verschillende doeleinden verhuurd ge
weest. Van 1888 tot 1890 verhuurde men ook de zolder
verdieping en wel aan S. de Jager, wapenfabrikant, om er
een museum van wapens, harnassen, scherm- en gymnastiek-
werktuigen in te richten, op voorwaarde, dat er geen kunst
licht en ontplofbare stoffen zouden gebruikt worden. Dit
museum werd in 1890 verplaatst naar de bovenverdieping
van de Vleeschhal, doch toen dit gebouw in gebruik werd ge
geven aan het Rijk voor de Rijksarchieven in de provincie
Noord-Holland (1894), verzocht S. de Jager, wederom zijn
museum naar den zolder van de Hoofdwacht te mogen over-
brengen.
Voor het gebruik door de militairen had de stad tot dusver
de Hoofdwacht kosteloos aan het Rijk afgestaan, maar in
1889 stelden Burgemeester en Wethouders aan den Gemeente
raad voor, om een huur van het Rijk te gaan vragen, vooral
met het oog op de groote kosten, welke de herstelling van
het gebouw, die zeer noodig was gebleken, zou meebrengen.
Aldus werd besloten en het gebouw met uitzondering van de
kelderverdieping aan de Smedestraat van 1890 af aan het Rij
verhuurd ten behoeve van het bureau van den plaatselijken
commandant en het stationneeren van een militaire wachtpost
voor f 100,- 's jaars, welk bedrag nog in 1894 verminder
werd, toen wederom de zolderverdieping aan S. de Jager
voor ziin wapenmuseum gegund werd._
Een nieuwe huurder deed zich voor in 1918. Toen richtte
het bestuur der Vereeniging Haerlem het verzoek tot den
Gemeenteraad, om de Hoofdwacht in huur te mogen krij
gen ten einde er den zetel der Vereeniging in te kunnen vesti
gen Dit werd toegestaan bij raadsbesluit van 18 September
1918; de contracten met de toenmalige huurders, die dat jaar
afliepen, werden opgezegd, zoodat de Hoofdwacht sedert 1
Tanuari 1919 verhuurd is aan de Vereenigmg Haerlem, die
zelf voor de inwendige verbouwing zorg zou dragen en ook
het inwendige onderhoud op zich nam. 1
Het gebouw was zeer uitgewoond en verwaarloosd, zoodat
met de verbouwing heel wat kosten gemoeid waren. o
moesten waterleiding en electrisch licht worden aangebracht.
Men bracht het dan ook niet verder dan tot een verandering
der benedenverdieping, waar door het uitbreken der binnen-