UIT DEN BOSCH
De bijzonder mooi gelegen buitenplaats Uit den Bosch aan
de Spanjaardslaan heeft veel gedaantewisselingen ondergaan.
Nadat eeuwenlang de toestanden buiten de steden verre van
veilig waren, zagen tot na de ergste jaren van den 8o-jarigen
oorlog de burgers van Haarlem en elders zich wel genood
zaakt hun voornaamste uitspanningen dicht bij de steden te
zoeken en Haarlem had daartoe aan den Hout een al zeer
aanlokkelijke omgeving. Reeds vóór 1600 zijn de teekenen op
te merken van, zij het ook slechts tijdelijk, trekken naar buiten
in het bestaan van vele herbergen om de stad. Zoo vinden we
filialen van de herbergen de Ooievaar en het Gulden Vlies,
beide op de Groote Markt, respectievelijk op den Kleinen
Houtweg en aan het einde van de Dreef. Ook aan de Noord
zijde van Den Hout vonden wandelaars en trekkenden aange
name rustpunten, want niet minder dan zes herbergen konden
daar tegen 1600 moeden en dorstigen laven. Vijf dier gelegen
heden stonden op erfpachtgrond van het St. Elisabeths gast
huis, den voornaamsten grondbezitter aan Haarlems Zuidkant.
Oudtijds schijnen bijbelsche namen daarvoor wel de voorkeur
te hebben genoten. Zoo had de herberg „Oud Romen aan
de Zuidpunt van den Gasthuisweg (nu Zuiderhoutlaan) tot
overbuur aan de Crayenestervaart een „Jeruzalem en halver
wege van dien weg stond ,,De Blauwen Engel terwijl op den
Heerenweg zoowel een Nazareth (later Lanckhorst) als een
Bethelehem (later Uit den Bosch) werd geexploiteerd.
Evenals in onze dagen was de zakelijke belangstelling der
brouwers voor de herbergen om de stad bijzonder groot en
zij meenden stellig geen beter reclame voor hun bieren te
kunnen maken dan daar zoogenaamde „bierstekers" in te
zetten, die uitsluitend hun eigen bieren daar tappen mochten.
De herberg Emaus dankt mogelijk zelfs haar naam aan den
eigenaar van 1650, Meynert Emaus; reeds in 1628 woont een
brouwer P. Gz. Emaus in de Damstraat. M. Emaus was toen
brouwer in „De Bril" aan het Spaarne. In 1656 verzekert een
der brouwers van ridderlijke afkomst, Gerrit van Tetterode
zich van het bezit van een reeds genoemde herberg, die hij
waarschijnlijk naar zijn brouwerij „De Engel" doopt tot „Den
Blauwen Engel." In 1630 koopt Jan van Brienen, brouwer van