- 8g - dusdanig overwicht hadden gehad, dat de aanhangers van het huis van Oranje zich er nimmer zulke bedrijven hadden kun nen veroorloven, als wel in andere plaatsen straffeloos waren gepleegd. Ook in 1787 had de gewapende burgerij den kwa- lijkgezinden genoeg schrik weten in te boezemen, om feite lijkheden te voorkomen. De eerste aanklacht, aan welke gevolg werd gegeven na een verhoor van den beschuldigde, was die tegen Jan Joosten Jacobs, doodgraver en peilder van de zeep ten Gemeenen Lands comptoir, die zijn collega, den doodgraver Jan Lode- wijk Kulendaal, niet alleen persoonlijk had beleedigd, maar ook meermalen bij de toenmalige Kerkmeesteren had aan geklaagd wegens patriottische gevoelens, zoodat hij ten slotte genoodzaakt was geweest voor zijn post te bedanken. Op wat voor muggenzifterij en Kerkmeesteren Kulendaal, op aan tijging van Jan Joosten Jacobs, al voor zich ontboden, blijkt o.a. uit het volgende verhaal uit zijn uitvoerige aanklacht: Toen op 8 Maart, den verjaardag van Willem V (Prinsjesdag), zijn vrouw in de kraam was gekomen en men hem had toe gevoegd: 'Nu dat kind zal wel Oranje wezen', had hij geant woord: 'Althans de luren (luiers) zijn het al', welke uitlaat werd opgevat als een hoon voor Zijn Doorluchtige Hoogheid. Ook had de aanklager beweerd, dat hij zijn plichten als dood graver niet behoorlijk nakwam, omdat hij te veel naar het 'keezenhok' liep. De tweede gerapporteerde aanklacht was tegen Abraham Reekers, schipper op Leiden, ingebracht door den burger Jan Scholteyn, die in 1788 door hem 'landverrader' was ge scholden, wat met een zeer gevoeligen slag was vergezeld ge gaan. Ook had hij in 1791 een ander met woorden en daden beleedigd, omdat hij zich niet eerbiedig genoeg had gedragen, toen de Prins van Oranje in de stad was. Hoe Oranjegezind over het algemeen de schippers waren, blijkt ook nog uit de aanklacht tegen Jan Virginius en Wessel Boerman, schippers op Amsterdam, gedaan door een tweetal burgers, met wie zij gevochten hadden. De aanklacht werd ter zijde gelegd, als zijnde geen grond voor beschuldiging daarin te vinden, maar wel typeerend is, dat de schippers bij de ruzie zich hadden voorgesteld met de woorden: 'Wij zijn prinseklanten en wan neer wij geopend worden, kunt gij den Prins in ons hart vinden'.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1944 | | pagina 135