- go - De derde aanklacht was tegen Jan van der Horst, toe- ziender bij 's Lands Middelen, die op 5 October 1787 toen de militie Haarlem binnentrok, aan het gepeupel de huizen zou hebben aangewezen van die leden der schutterij, van wie zij de geweren, hun ter bewaring der rust toevertrouwd, zouden af dwingen en vernietigen. Ook hij werd op de lijst der onbe trouwbare ambtenaren geplaatst, al blijkt uit het onderzoek niet meer dan dat zijn aanwijzing bestond uit de opmerking, dat er nog een tweede geweer in dat huis was, toen één geweer door den sedert dien overleden broeder van den aanklager, Hendrik Bombaars, was uitgeleverd. Misschien was hij echter die ambtenaar, van wien De Koning vertelt, dat hij zijn af zetting om zijn zedeloosheid dubbel waardig was. De Commissie beperkte zich niet alleen tot onderzoek der ingekomen aanklachten, maar deed alle moeite om te weten te komen, wie requesten of adressen hadden ingediend als ge noemd in de proclamatie, en stelde daartoe een onderzoek in in de stedelijke registers, nadat in Den Haag navraag daarnaar zonder resultaat was gebleven. Daarin ontdekte men, wat trouwens al een bekende zaak was, dat de gezamenlijke onder officieren van de schutterij op 27 Maart 1788 aan den Krijgs raad een request hadden ingediend tot ontslag van David Josée als kastelein van de Doelen en tot ophalen van de wapenen, welke nog in sommige godshuizen en bij particu lieren zouden berusten. Het origineele request werd wel is waar niet gevonden, daar het vermoedelijk vernietigd was, maar uit de resolutiën van den Krijgsraad van dien datum, alsmede uit die van Burgemeesteren van 28 Maart d.a.v., bij wie het request toen was ingebracht, bleek de inhoud genoeg zaam. Het gevolg was geweest, dat huiszoekingen in ver schillende godshuizen waren gedaan, zonder resultaat. De Commissie achtte het nu van nut de eerste vier onderteeke naars van het request, uit genoemde resolutiën van Burge meesteren bekend, nader te ondervragen, over het ontwerpen en opstellen ervan, de overige onderteekenaars en de plaats, waar het ter teekening had gelegen. Maar daar zij geen be voegdheid bezat, anderen dan ambtenaren voor zich te ont bieden en te ondervragen, meende zij de hulp van een procu reur noodig te hebben, alsook de noodige pecunia, om een der gelijke procedure te bekostigen. Vergeefs wendde zij zich hiertoe tot de Provisioneele Representanten van het Volk van

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1944 | | pagina 136