- 94 -
en Jhr D. Hoeufft, terwijl de heer J. W. Berg inmiddels over
leden was.
In October 1835 besloot men den naam te veranderen m:
Commissie ter Spijsuitdeeling aan Behoeftigen, daar de eerste niet
meer met de werkelijkheid overeenkwam. Waarm deze Aan
moediging der Arbeidzaamheid' bestaan heeft wordt ons
eenigszins duidelijk als wij in het Klein-Memonael van het
Stadsbestuur 24 Aug. 1797 lezen: 'Gehoord het rapport van
het Com. van Financie over de propositie van het Gommitte
tot Aanmoediging der Arbeijdzaamheijd om uijt stadscassa
praemiën uijt te loven ter ondersteuning der nieuw opgengte
koussen fabricquen binnen deze stad of desselvs omtrek Be
sloten werd dit voorstel gezien de stedelijke financiën in be
raad te houden. Veel succes had men er dus blijkbaar met mee
en waarschijnlijk is vanaf den beginne de spijsuitdeeling in den
winter wel het voornaamste geweest, maar waarbij natuurlijk
alleen ijverige en arbeidzame lieden een kans hadden. Hoe het
ook zij, al is de Commissie in het begin tevens bedoeld geweest
als een soort 'Arbeidsbureau', later is dit geheel verdrongen
door de spijsuitdeeling.
Onder den in 1835 verkregen titel is zij blijven bestaan tot
1027. De aanvragen om bedeeling, jn den Franschen tijd en
daarna tot ca. 1855 vrij groot (gemiddeld jaarlijks 6500 per
sonen) werden nadien geleidelijk minder, tot op het eind der
iqe eeuw gemiddeld 2000-2500 personen zich aanmeldden.
Dat de spijsuitdeeling dikwijls een bittere noodzaak was,
blijkt wel uit verschillende aan de burgerij gerichte adressen.
Uit enkele willen wij hier iets citeeren:
24 October 1812. 'Bij de vast toenemende ellenden, waarin
deze, eertijds zoo bloeijende, thans dagelijks in puinhopen
veranderende stad (door de algemene ellende en armoede
werden vele huizen verlaten en afgebroken) bij uitnemend
heid gedompeld is, vertoont zich aan de burgerij m de nabij
heid, een winter die derzelver jammeren nog zal vergrooten
zoo niet voltooijen. Wij zien duizenden, die verstoken zijn van
de eerste behoeften des levens, en dezelve niet door hunnen
arbeid kunnen verkrijgen, omdat er geen werk te vinden is;
duizenden, die bij de armkantoren vergeefs aankloppen, om
dat daar de middelen van hulp ontbreken, en dus met ledige
handen na hunne uitgehongerde huisgezinnen moeten te rug
keeren: die duizenden zien wij bij den aanstaanden winter,