- 98 - geene twee stuivers - eene kleine som voorwaar, om een zijner medemenschen te kunnen verzadigen met eene gezonde, voedzame spijs!' In het volgende nummer van de 'Konst en Letterbode' verscheen dan ook prompt een verdediging van de Haarlem- sche soep door den Secretaris der Commissie van Onderstand en Aanmoediging der Arbeidzaamheid den Heer N. Mabé, en van den Papiniaanschen Pot door den heer van Marum zelf. Laatstgenoemde zegt o.a.: 'Het blijkt uit dit geschrijf dat gemelde Commissarissen ook niet de moeite genomen hebben van mijne beschrijving van den verbeterden dampketel met eenige oplettendheid te lezen: want anders zouden zij daarin ten duidelijkste aangetoond gevonden hebben, dat de graad van uitzetting van den damp, door de veiligheidsklep, zoo juist bepaald wordt, dat er nimmer eenige overmaat en dus nimmer eenig gevaar kan plaats hebben.' Hetgeen nu ook ieder die eens - misschien lang geleden als studentje in de natuurkundeles - den Papiniaanschen Pot bestudeerd heeft, zich nog wel herinneren zal. Uit de oratie van den heer Mabé halen wij aan het volgende: 'In de acht jaren, dat de soepuitdeeling te Haarlem plaats had, hebben wij met onderscheiden voorschriften, waaronder ook het te Groningen thans gevolgd wordende, proeven ge nomen, en bij de hoeveelheid portien, welke wij uitdeelen bevonden, dat geen dier meer omslagtige voorschriften aan ons oogmerk voldeed, noch in smakelijkheid voor de behoefti- gen, noch in voedzaamheid, noch in onkostbaarheid der spijze, terwijl ook de meer zamengestelde soepen ligter aan bederf onderhevig waren; wanneer het somtijds gevorderd werd, dat dezelve eene of meer dagen moesten bewaard worden, zoo als zulks bij de Roomschgezinden op de vastendagen meermalen plaats heeft. Moeijelijk zijn de kracht en voedzaamheid der verschillende soepsoorten juist te beoordeelen, ten zij men zeer naauwkeurige vergelijkende scheikundige proefnemingen te werk stelle, maar, sedert dat wij ons tot het eenvoudig voor schrift der gortsoep bepaalden, hetgeen nu reeds vijfjaren telt, hadden wij het genoegen van over ontoereikendheid daarvan nimmer klagten te hooren, evenmin als over de onsmakelijk heid des voedsels, iets hetgeen juist bij onze vroegere uit- deelingen van meer omslagtige en tevens kostbaarder soepen nog wel van sommige gehoord werd.'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1944 | | pagina 146