Zijn verdiensten werden erkend door zijn benoeming tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw en door toekenning van het eereteeken in zilver voor uitstekende diensten bij den Watersnood van 1916, terwijl, zooals reeds eerder vermeld, hem als groote uitzondering in 1936 den per soonlijken titel van Inspecteur-Generaal van den Rijkswater staat werd verleend. Voorts was hij Ridder van de Dan- nebrogsorde, hem door den Koning van Denemarken ge schonken. Deze levensbeschrijving wil ik niet besluiten zonder eenige woorden te wijden aan het persoonlijk contact, dat ik met GELiNCK heb gehad. Gelinck leerde ik reeds kennen in zijn Bredaschen tijd, later liepen onze wegen uiteen, doch toen hij zich in Noordholland kwam vestigen werd ons contact hersteld; dit was en bleef steeds van den meest aangenamen en vriendschappelijken aard, zoowel wat onze ambtelijke als wat onze persoonlijke verhouding betreft. Met genoegen denk ik hierbij in het bijzonder terug aan de samenwerking welke ik met hem op zijn verzoek mocht hebben bij de voorberei ding van - en tijdens - het Internationale Wegencongres te 's-Gravenhage in 1938, waarbij ik Gelincks groote kwaliteiten als organisator en leider van zeer nabij leerde kennen en die aanleiding gaven, dat de persoonlijke banden tusschen ons nog nauwer werden toegehaald. Ik beschouw het als een voorrecht een man als Gelinck in mijn leven te hebben gekend. C. J. A. Reigersman - 26 -

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1946 | | pagina 44