mam
- 67 -
ontgaan ons, de thesaurier betaalde hem 20 - 12 voor zijn
moeite. Het jaar daarop versierde de magistraat de zaal nog
met een tapite schoorsteenstuk 'sijnde de historye alwaer de
stadt Haerlem het wapen wert vereert met het zwaert van
Damiaten en het cruys daer boven op' naar het daarvoor ge
maakt ontwerp van Pieter Fransz. de Grebber. Dit stukje
tapijt van slechts 1,85 M2 kostte, alles inbegrepen, 315.—
Vlaams of 1890 Caroli. Dergelijke bedragen voor tapisserie
komen naar mijn weten nergens anders voor; zelfs keizer
Karei V is nooit zo duur uit geweest. Toch is het een vrij
simpele wandbekleding, want het bedongen gouddraad werd
nooit geleverd.3
In het begin van de 19e eeuw was de kunst van de eeuwen
daaraan voorafgaande grondig uit de mode geraakt. De Damiate
verdween naar de zolder. Had men het doek daar maar laten
liggen! De dertiger jaren haalden het weer voor het licht en
hingen het op de oude plaats, maarals achterwand voor de
publieke tribune. Wie zich verveelde, kon er tegen leunen en
schuurde met zijn rug het middenvak stuk. Het sterke inval
lende licht - de Damiate hangt tegen een Noordermuur - deed
de rest. De generatie omstreeks 1900, die weer veel gevoel voor
de dingen had, maar, naar ons oordeel, lang niet altijd terzake
kundig heeft gerestaureerd, wist niet beter te doen, dan zowel
het grote als het kleine doek op een canvas te laten plakken en
het te laten inlijsten als een schilderij. Wat men niet gebruiken
kon, sneed men er af. Deze toestand bracht mede, dat, toen er
eens in de zaal tegen de wand waar de Damiate hing een
waterleidingbuis sprong, men niets deed om de tapisserie
oordeelkundig te drogen. Men kan zich afvragen, of het
mogelijk zou zijn geweest. De laag plaksel sloot het materiaal
van de zuurstof af, het kon niet doorwaaien. Het vocht deed
een schimmel ontstaan, die, dank zij de centrale verwarming,
niet verder door heeft gevreten, maar die vlekken heeft veroor
zaakt, welke nooit meer te verwijderen zijn zonder het materiaal
aan te tasten.
Het was een daad van grote moed van het college van B. en
W. van 1939 om, ondanks de dreigende oorlog, zich te gaan
verdiepen in de mogelijkheid tot restauratie van dit deerlijk ge
havende, maar desondanks unieke cultuurmonument.
De toenmalige Directeur van het Rijksbureau voor de Monu
mentenzorg, Dr Jan Kalf, een groot vriend van Haarlem en
t