46 - redactie van Mr J. T. Buijs, die evenwel, zoals wij reeds zagen, niet als zodanig wordt vermeld. Hij schreef wekelijks een hoofd artikel, meest van staatkundige aard. De tijdsomstandigheden leverden hem daartoe rijke stof. Na de val van het eerste ministerie-THORBECKE was het kabinet-VAN Hall opge treden, dat Buijs doorlopend prikkelde tot critiek. De binnen landse politiek van dat jaar werd vooral beheerst door de plannen tot uitbreiding van het spoorwegnet, waarbij voor standers van staats-exploitatie tegenover die van het particulier initiatief stonden, terwijl plaatselijke belangen de voorkeur voor bepaalde lijnen beïnvloedde. Buys nam geen blad voor de mond; vooral de minister president Van Hall viel hij scherp aan. 'Wat de heer Van Hall, het hoofd van dit ministerie, is, weet ieder. Of liever, iedereen weet wat hij niet is. Hij is namelijk als staatsman niets hoegenaamd: hij heeft nooit iets, wat ook, nooit een be paald beginsel, nooit eene bepaalde zaak voorgestaan. Heden iets van hem vernemend, kan niemand zeggen of hij morgen nog hetzelfde zal willen.' (6 Mei) Twee weken later (20 Mei) vervolgde Buijs: 'De aftreding van het ministerie-Van Hall als zoodanig, is derhalve niet alleen wenschelijk maar voor eene goede behandeling van zaken ook volstrekt noodwendig. Door geen ministerie-Van Hall, welke ook zijne overige ele menten [mogen zijn], kan en zal in Nederland meer eenige goede zaak verwezenlijkt worden Wat hebben wij nu toch sinds zeven jaren (aftreden ie ministerie Thorbecke) aan al die koetsiers, die voor en na den bok hebben bestegen, maar van wien nog geen enkele ons slechts één oogenblik kon men nen, zonder dat we óf zelve hem den weg moesten wijzen, óf - als in 't tegenwoordige geval - steeds voorzorgen moesten nemen tegen het gevaar van door hen in de sloot te worden gereden.' Na November werden de parlementaire gebeurtenissen door Robidé van der Aa onder de schuilnaam Robrecht van Peene in zijn wekelijks 'Haagsch gekeuvel' behandeld. 'De roode jonge Hollander zooals men in den Haag hem niet enkel naar zijn hoogblonde haren noemde'3 gaf door zijn vrijmoedig oordeel nogal eens aanstoot. Reeds in zijn eerste brief ergerde men zich aan de uitdrukking 'Kamernarren', die hij op leden der 2e Kamer toepaste. Ook voor deze medewerker was de minister Van Hall de steen des aanstoots. Men kende destijds

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1947 | | pagina 82