- 58 - trok en bovendien Bilderdijk de Hertog van Brunswijk en zijn leger niet via Hilversum, maar van Schoonhoven over Gouda en Alfen naar Amsterdam begeleidde. Ook de zevende lezing (de vijfde in de L. F. en K.: 'Van Woensel en Loosjes') bewoog zich op politiek terrein. 'Het uiterlijke', - aldus Thijm - 'het uiterlijke van tooneelen en personen gaf de spreker ons te beschouwen; maar om wat dieper te gaan, toen het de doorgronding van letterkundige toestanden betrof, of, het zij dan, nu de politiek hoofdonder werp was geworden, hiertoe is hij niet te belezen'. 'De Heer Huet wilde, als litterator, zoo staatkundig niet spreken, ver haalt men. Waarom sprak hij dan niet meer litterarisch? Dat men litterator is en de litteratuur als zijn onderwerp aankon digt, zal toch wel geen vrijbrief gerekend worden, om van de belangrijkste gebeurtenissen in de volksgeschiedenissen slechts de buitenzijde te vertoonen?' In het eerste gedeelte van de achtste lezing ging Huet uit van een kalfskop-maaltijd bij de Haagse stadssecretaris in 1799, aanleiding tot een bespreking van Betje Wolff en Aagje Deken. Thijm verwijt Huet, dat hij niet elks aandeel in haar gemeenschappelijke arbeid heeft aangewezen. Dit stuk werd door Huet zelf overgenomen in het 5e Deel der L. F. en K. onder de titel: 'Daags na het feest'. Het tweede gedeelte der voordracht had betrekking op een pleisterkop van Admiraal De Ruyter, die voor het Franse gouvernement tijdens het gezantschap van Rutger Jan Schimmelpenningk moest worden vervaardigd. Onder het op schrift: 'Een borstbeeld van De Ruyter' vond dit stuk in het 6e Deel der L. F. en K. een plaats. Thijm besluit zijn kritiek op deze lezing met de woorden: 'Inderdaad, ik begin meer en meer bezwaar te krijgen tegen dat opdisschen van een stukjen Bilderdijk, twee, drie stuk- jens Van der Palm, stukjens Nieuwland, en voorts twee oude brokjens Wolff en Deken: zoo vele disjecta membra poetarum, als door geen De Ruyter's pleister noch kalfs-osmazome* aan elkaar te hechten zijn'. Met deze lezing zou, volgens het oorspronkelijk plan, de reeks voltooid zijn. Huet voegde er evenwel nog een negende voordracht aan toe, waarin een résumé van het behandelde Het saprijke voedende bestanddeel van het vlees.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1947 | | pagina 96