WILHELMUS PETRUSJOHANNUS OVERMEER 20 Januari 1871 - 22 Januari 1949 Op 22 Januari 1949 overleed te Haarlem zacht en kalm W. P. J. Overmeer, een man met wie ik vele jaren op reclas- seringsgebied heb mogen samenwerken en die zijn grote gaven van hoofd en hart zonder reserve ten bate van zijn mede mensen heeft aangewend. Ik heb in al die jaren die onze samenwerking heeft geduurd zoveel van hem geleerd en heb hem zozeer leren waarderen, dat ik het als een voorrecht be schouw hem in dit jaarboek met enige regelen te mogen her denken. W. P. J. Overmeer, Haarlemmer van geboorte, is, behou dens dat hij in zijn jeugd enige "jaren in Wassenaar heeft ge woond, zijn geboortestad:, die zijn volle liefde en belangstelling bezat, tot zijn dood toe trouw gebleven. Aanvankelijk opgeleid voor het onderwijs heeft hij, voor zover ik weet nimmer als onderwijzer voor de klas gestaan, doch begon zijn ambtelijke loopbaan als amanuensis aan de Stads-Bibliotheek, welke instelling hij ruim 20 jaren later als commies verliet. Hij ging toen over naar de Gemeentelijke Dienst der Werkloosheidsbestrijding. De reden hiervoor zal wel geweest zijn, zijn destijds reeds aan het licht getreden grote liefde voor het reclasseringswerk. In 1916 werd hij benoemd tot Secretaris van de in dat jaar ingestelde Reclasseringsraad. Deze laatste functie heeft hij bekleed tot 30 September 1936 toen hij wegens het bereiken van de leeftijdsgrens moest af treden. Inmiddels waren in 1927 vele gemeente-ambtenaren op wachtgeld gesteld en ook aan Overmeer werd dit op zijn ver zoek verleend, waardoor het hem mogelijk werd om zich ge heel aan de reclasseringsarbeid te wijden. De activiteit, die hij daarna op dit gebied heeft ontwikkeld, was werkelijk buiten gewoon. Reeds spoedig volgde de benoeming van Overmeer tot reclasserings-ambtenaar in het Arrondissement Haarlem en dat de reclassering in deze stad zo tot bloei is gekomen, is voor een groot deel aan Overmeer te danken. Hij genoot het vol-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1949 | | pagina 38