- 43
'Uit de Zoutkeet komende bleef deze vriend op den Cingel,
tusschen de Eendjespoort en Kleine Houtpoort tegen eene
heining leunende staan, en deed terwijl wij overige leden, on
bewust van zijn ongeval, westwaarts voortspoedden om nog
vóór elf uur binnen de poort te zijn, de bij den tekst genoemde
woorden3 met luider stemme in ongebonden stijl in onze ooren
klinken. Zeer bereid om hem ter hulp te snellen, keerden wij
te rug. Aangezien de wind ons toen uit het Oosten tegenwoei,
zouden wij, schoon er zelfs eene Egyptische duisternis dien
avond geheerscht had, op den reuk af (die echter veel van
wijngeur verschilde) onzen vriend gevonden hebben. Nu - wij
vonden hem dan ook in den staat dien zijn luid geschreeuw ons
reeds had bekend gemaakt. Het contrast tusschen zijnen toen-
maligen toestand en dien waarin hij ons op den koepel van den
heer Heshuyzen tot een opwekkend en aanmoedigend voor
beeld had verstrekt, was, bij het onverminderd gevoel van
medelijden, de oorzaak die ons bij de eerste ontmoeting in
schaterenden lach deed uitbarsten, welke lach echter door een
diep gevoel van plicht dadelijk getemperd wierd; zoodat twee
onzer leden den Asdodischen4 lijder tusschen zich namen en
hem (doch even als de twee brave zonen van Noach met af
gewende aangezichten) zoo ras mogelijk in de eerste tapperij,
het Aapje genaamd, brachten, terwijl de overige leden zorgden
dat er ten spoedigste eene koetsslede kwam om onzen reuk
verspreidenden lijder naar zijn woning te voeren.'
Meermalen maakten de leden gezamenlijke uitstapjes naar
Muiderberg, Beverwijk en Hillegom. Ook daarbij bestond een
redelijke kans op avonturen, vooral tijdens de terugreis.
Terugkerende van Muiderberg door Amsterdam komende,
hadden 'twee Heeren die achter waren gebleven het ongeluk
van zoo krachtig tegen een lantaarnpaal te rijden, dat de
knecht die achterop stond op den grond viel, en de velling van
eenen der wielen brak. Zonder te kunnen opgeven de juiste
oorzaak waardoor - of te willen treden in het onderzoek der
redenen waarom de beide Heeren noch schok - noch breuk -
noch helling schijnen gewaar geworden te zijn, is nogthands
zooveel zeker, dat zij een klein eind wegs op de spaken hebben
voortgereden, wanneer ook eenigen derzelve braken, waardoor
de fourgon op zijde en een der Heeren (zijnde de bestuurder
der paarden) er uitviel en, op eene of andere wijze vastgeraakt
zijnde, wierd voortgesleept, totdat de paarden die hunnen