- 45 -
Wat in een noot nog nader wordt toegelicht. 'Met het hoofd
achter over en zeer verdiept in het beschouwen der starren,
spoorde hij mij met zeer veel ernst aan om met hem in deze
beschouwing te deelen, terwijl hij mij gedurig links ter zijde
trok en daardoor eindelijk op den uitersten rand der greppen
liep. Na herhaalde pogingen om hem te overtuigen dat onze
hoofden noch oogen op dat tijdstip in staat waren tot eene
achterwaartsche houding, noch om hoog of ver te kijken, maar
werks genoeg hadden om onze voeten op het aardsche pad
behoorlijk te besturen, trok hij zijn arm los, en in verrukking
met opgehevene handen uitroepende "O, onberekenbare hoog
ten! o, glansrijke ruimte!"viel hij in de modderrijke grebbe,
wier glibberige inhoud niet alleen op eene onaangename wijze
zijn' mond stopte, maar ook zijne reeds vroeger verzwakte
oogen buiten staat stelden tot het voortzetten zijner boven-
aardsche bespiegelingen.'
Bij zijn toetreding als lid gaf Mr H. A. Crommelin in 1801
een maaltijd, waarvan Van Varelen zegt:
't Is of de roodgekookte kreeft
Gestaag mij nog voor de oogen zweeft,
En of ik de oesters nog met smaak zie binnenglijden'
De aandacht, die Van Varelen in zijn vers aan de vele
drinkgelagen geschonken had, bezwaarde hem blijkbaar enigs
zins, want, zegt hij,
'Misschien valt mij bedilzucht aan,
En doet den waan ontstaan
Dat dischvermaak alleen de stof mij zaam deed rapen
Tot onderwerp van poëzy,
En dat ik deze maatschappij
Hebbe in een zwelgersklub of Bacchusfeest herschapen.'
Maar hij vreest de wonden van de 'stompe pijlen' der bedil
zucht niet:
"t Was de eendracht die ons leidde in haar fluweelen boeijen
Die maandelijks ons zamen bracht,
En op een maaltijd zonder pracht