echter thans moeilijk meer bevredigen. Dit komt omdat men
destijds de reclassering nog te veel beschouwde als een aan
gelegenheid van particulieren, terwijl men thans inziet dat de
Maatschappij zelve hier een taak heeft.
Ten slotte ontleen ik nog aan dit verslag: 'Erkennen Bestuur
ders het gunstige dezer instelling, zoo mogen zij echter niet
ontveinzen dat naar hun gevoelen als een bezwaar tegen het
zelve kan worden aangevoerd dat ontslagenen niet zelden in
een gunstiger toestand worden geplaatst dan menig onbespro
ken burger, die buiten schuld tot armoede vervaltwellicht
zoude menig ontslagene nimmer tot misdaad vervallen zijn,
zoo hij vroeger de ondersteuning had gehad, welke hij, men
moet zeggen tengevolge van zijn misdrijf, later verkregen
heeft.' Na deze wijze les nemen wij afscheid van het verslag.
Waren er in 1848, zoals wij gezien hebben, nog al enige
klachten geweest over het lagere gevangenispersoneel, in de
loop van 1849 kwam hierin verbetering. Wij lezen althans in de
notulen van 4 Januari 1850: 'Het personeel der beambten in
het Gesticht is gedeeltelijk veranderd. Bestuurders gelooven,
dat men de keuze der nieuwe gelukkig mag noemen.' Zeer
goed was men steeds te spreken over de Cipier. Omtrent hem
delen de notulen van 13 Januari 1851 mede: 'Door onver
moeide ijver, doorzicht en beleid van den Cipier, heerscht in
het Gesticht orde en tucht onder de gevangenen, zijn hunne
vertrekken rein en wordt hun verblijf alhier zoo doelmatig ge
maakt als de inrigting van.het Gesticht toelaat. Zijn voorbeeld
werkt gunstig zoo op suppoosten als op gevangenen.'
In 1851 lezen wij voor het eerst iets over hulp van vrouwen bij
de reclassering. Een aantal aanzienlijke vrouwen dezer stad had
toegang tot de gevangenis gevraagd om de gedetineerde vrou
wen door toespraak en raad bij te staan. De notulen van 24
April 1851 behelzen dienaangaande: 'Bestuurders zijn een
parig van gevoelen dat zulke toespraken van vrouwen tot
vrouwen, met zulk eene edele bedoeling zeer heilzaam kunnen
werken.' Een besluit kon men echter niet nemen, omdat men
eenparig van gevoelen was, dat het Bestuur over de toelating
of de weigering geen beslissing kon nemen, daar het daartoe
geen bevoegdheid bezat.
Schokkend is het volgende voorval, vérmeid in de notulen
van 15 Juli 1851: 'Hendrik D oud 29 jaren, wordt ter
vergadering toegelaten. In den jare 1836 is hij, ter zake van