6i brandstichting tot 16 jaren tuchthuisstraffe veroordeeld ge weest. Hij heeft twee jaren afslag ontvangen en is den 30 No vember 1849 ontslagen. Hij is door een zijner betrekkingen als timmermansknecht aangenomen. Daar hij echter zeer jong veroordeeld werd, destijds nog weinig van dat ambacht had geleerd en dat weinige gedurende zijn langdurige gevangenis straffe heeft afgeleerd, zoo is hij voor dit beroep ongeschikt. Hij is tegenwoordig bij een bloedverwant aan huis, dan deze is niet in staat hem langer te onderhouden. Hij heeft gelegen heid om door een bekende onderrigt en ingelicht te worden in hetgeen men weten moet, om handel in zoogenaamde galan teriewaren, met eenig vooruitzigt, te ondernemen; hij wenscht te beproeven of hij daarin eenig bestaan kan vinden en roept hiertoe den bijstand van Bestuurders in. De Leden, bewogen door het lot van den ontslagene, erkennende dat hij moeijelijk een ander beroep kan uitoefenen, besluiten hem bij te staan. Zij oordeelen dat een klein bedrag hier ontoereikende zoude zijn en wordt alzoo goedgevonden voor het bedoelde einde 25 te geven.' Deze jongen was dus 14 jaren oud, toen hij tot 16 jaren tuchthuis werd veroordeeld. De goede oude tijd was niet voor iedereen goed. Is het te verwonderen, dat van deze jonge man niet veel is terecht gekomen? In de notulen van 12 Januari 1852 lezen wij omtrent hem: 'Hij gaf voor met dezen handel op het platte land zooveel te kunnen verdienen, dat hij hier door in zijn onderhoud zoude kunnen voorzien. Hoezeer dit betwijfelende oordeelden wij aan dit verlangen te moeten vol doen. Wij werden echter door hem misleid. Hij heeft dien handel niet uitgeoefend, of zoo hij zulks gedaan heeft, hoog stens eenige weken om zich te vertoonen. Hij maakte zich later weder schuldig aan diefstal en is thans verwezen naar de Procureur Generaal.' Vier jaren later komt de naam van Hendrik weer in de notulen voor. Blijkbaar had hij zich ge wend tot de Minister van Justitie en was deze met zijn lot begaan. Wij lezen althans in de notulen van 28 April 1856: 'Wordt voorgelezen eene door den Minister van Justitie ge- rigte missive aan den Voorzitter dezer afdeeling, waarin door Z.E. gewezen wordt op de persoon van H. D die zich per rekuest tot hem gewend heeft tot het bekomen van eene grati ficatie. De Minister beveelt genoemden persoon bij deze af deeling aan en geeft zijnen wensch te kennen dat het Bestuur-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1949 | | pagina 93