deren moge behagen een gunstig besluit omtrent H. D te nemen en hem te willen helpen in het geen hem zoude in staat stellen om in zijn onderhoud te voorzien. Z.E. verklaard zich bereid om indien de noodige fondsen bij deze afdeeling mogten ontbreken daartoe mede te werken, zullende alsdan eenig voorstel van Bestuurderen hierover te gemoet zien. In ieder geval verzoekt de Minister eenig berigt te moogen ontvangen omtrent hetgeen door de Commissie in dezen zal worden ver- rigt.' Het bestuur van de afdeling was H.D echter niet wel gezind. Men herinnerde zich nog al te goed wat er in 1851 was gebeurd, hoewel hij van de ten laste gelegde diefstal was vrij gesproken. De notulen gaan dan verder: 'Dwordt ter ver gadering binnengeleid en nadat hij zijn verzoek om gratificatie aan den Minister gedaan nu aan deze Commissie herhaald, zeggende deze te willen aanwenden om zich eenige hoog noodige kleeding- en liggingstukken aan te schaffen wordt hij buiten geleid en door Bestuurderen gedelibereerd. Over het algemeen is men eenparig van gevoelen dat het ook uit inge wonnen informatien schijnt te blijken, dat hij geen onder steuning waard is, dat het niet in de bemoeijing van het Ge nootschap ligt hem of zoodanige een van kleederen te voorzien, te meer daar hij reeds eenmaal een niet onbelangrijke som genoten heeft en deze slecht heeft gebruikt. Intusschen wordt besloten nog eens nadere informatien in te winnen omtrent hem en dan nader te beslissen over een aan den Minister ver schuldigd antwoord. D wordt gewezen op de groote be hoefte aan werkvolk in de zoo nabij gelegen H. Meer Polder en dringend aangeraden daar werk te zoeken, zullende hem zoo noodig eenig gereedschap door Bestuurderen bezorgd worden; maar hij die eene gratificatie gevraagd had wijst deze raad en dit aanbod van de hand, voorgevende zijn moeder niet te kunnen verlaten. Bestuurders meenen in dit voorgeven een tegenzin in werken te moeten opmerken en de indruk van hem ontvangen is niet gunstig.' Hoe het verder is gelopen meldt de historie niet. Blijkbaar werd destijds nog niet gevoeld hoezeer een dergelijke gang van zaken onbevredigend was. In November 1852 werd het schoolonderwijs, dat gelijk wij gezien hebben in 1848 werd stopgezet, hervat. Volgens de notulen van 10 Januari 1853 maakten 16 mannen en 9 vrou wen een geregeld gebruik van dit onderwijs. Het volgende

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1949 | | pagina 94