uitstekend werk. In 1945 behoorde zij tot degenen, uit wie
na de Bevrijding de z.g. Noodraad werd samengesteld. Toen
het jaar daarop cle doorbraak in de politieke partijen tot stand
kwam, werkte zij geestdriftig mee aan de oprichting van de
Partij van de Arbeid, welke partij zij van 19461950 in de
Raad van Haarlem mede-vertegenwoordigd heeft. Zij wijdde
haar beste krachten aan het vele werk, dat deze functie mee
bracht, zowel in de Raad zelf als daarnaast in belangrijke
raadscommissies en besturen (onderwijs, strafverordeningen,
Stadsbibliotheek en Leeszaal, Huishoudscholen), alsmede
aan de opbouw van de nieuwe partij o.a. als bestuurslid van
de Vrouwengroep, spreekster en leidster van vrouwenclubs.
Door haar grote eenvoud, eerlijkheid, soberheid, haar streng
heid voor zichzelf, haar gevoel voor de maatschappelijk
zwakkeren won ze de harten van de arbeidersvrouwen, voor
wie haar heengaan een groot verlies betekende. Een zo intense
activiteit, gepaard met de zorg voor een gezin, vereiste, naar
helaas blijken zou* grotere lichamelijke weerstand dan de
moeilijke oorlogsjaren haar gelaten hadden. Te weinig rust
en ontspanning had zij zichzelf gegund. Een hardnekkige
ziekte begon haar krachten te slopen en maakte te vroeg een
einde aan dit rijke leven. Groot is de leegte, die ze heeft
achtergelaten, zowel in haar gezin als daarbuiten. Laten wij,
die haar zo graag langer hadden willen houden, troost vinden
in de gedachte, dat de waarde van een leven niet bepaald
wordt door zijn lengte, maar door de inhoud, die er aan ge
geven wordt. Ons past dan slechts dankbaarheid voor het
vele, dat zij in onbaatzuchtigheid voor haar medemensen
heeft mogen doen.
1 M. A. Thiel