C. Spoelder, die op vrijwel hetzelfde tijdperk betrekking
hebben. Lezen we die onmiddellijk na 'Een Hollands drama',
dan vinden we treffende punten van overeenkomst. Er zijn
stellig onjuistheden en anachronismen in Van Schendels
boek, maar het zijn kleinigheden. Hij vermeldt b.v. de Heem-
steedse Dreef, die er toen nog niet was, en de Gortestraat, die
toen nog Gortesteeg heette. 'Het korte stuk van de Gracht'
(i.p.v. het smalle stuk) en de spelling Fenix (i.p.v. Phoenix,
vooral uit te spreken met een goede Hollandse oe) verraden
de niet-geboren-en-getogen Haarlemmer. Maar over 't alge
meen zijn er, dunkt me, geen ernstige aanmerkingen te ma
ken op Van Schendels kennis van de topographie en van de
locale historie. Ik wijs op een paar historisch en topographisch
heel nauwkeurige trekjes.
'Iemand had gezien dat Floris aan de Houtpoort tot de
knieën in het wed stond waar de paarden gewassen werden
en voorbijgangers met water gooide' (E. H. D., p. 55). Verge
lijk hiermee uit Tadema's jeugdherinneringen: 'In het eerste
gedeelte van de Gasthuissingel baadden de stalhouders uit de
buurt hun paarden in het wed. Er waren er vele, want Voor-
ting had zijn verhuurderij daar tegenover en zijn stallen in
de Wagenmakerslaan' (p. 12).
'Op een morgen van de winter was Frans haastig naar
buiten gelopen, menend dat de Damiaatjes luidden voor
brand, maar het was om te waarschuwen voor de gladheid
van de straten, want het had geijzeld' (E. H. D., p. 78). Bij
Tadema vinden we: 'Zodra het buiten glad was geworden,
begonnen de Damiaatjes te luiden, ten teken dat de gedien
stigen zand of as voor het huis hadden te strooien' (p. 38 v.).
Dat Van Schendel de Damiaatjes ook voor brand laat luiden,
zullen we hem niet te zwaar aanrekenen. Dat deed de grote
klok, de Damiaatjes begonnen als het gevaar voorbij was.
Bijzonder treffend is de vermelding van blinde Meyer,
een bekend Haarlems straattype, gestorven in 1897. 'Wanneer
zij Meier de blindeman tegenkwamen, tastend met zijn stok
langs de deuren, gaf Frans hem een cent' (E. H. D., p. 84).
Dr Spoelder zegt van hem: 'Blinde Meyer, voorwerp van ons
kindermedelijden, zag je al tastend met zijn stok, met kleine
wibbelpasjes oversteken, grind op grind af, en langs de stoep-
ijzers de huisdeur zoeken' (p. 155). Heeft Van Schendel
misschien het stuk van Spoelder gekend? De overeenkomst