- 48 - in woordkeus is opvallend, maar de uitdrukking Meier de blindeman is on-Haarlems. Van Schendel weet precies wanneer in Haarlem de kermis viel en waar de kramen dan stonden; hij weet dat Haarlem een katoenfabriek haql, hij onderscheidt tussen de paardetram in de stad en de stoomtram er buiten. Op het kantoor van no taris Wessels in de Grote Houtstraat zat Floris beneden bij de candidaat, waar hij de bel van de tram en de hoefklep van het paard op de keien kon horen. Eens bracht hij Stien, de meid, wier spaarcentjes hij had gestolen, berouwvol naar de stoomtram in de Hout, bij de Hertenkamp. Zeer nauwkeurig blijkt Van Schendel bekend te zijn met de omgeving van de Kleine Houtweg en de zoom van de Hout, waar vóór de stichting van het Haarlemmerhoutpark de wei landen zich uitstrekten tot het Spaarne. Het laatste huis aan de Houtweg, waar Wijntje diende en vanwaar een zandpad voerde naar de Kleine Houtweg, heb ik vroeger al eens ge- identificeerd met de villa Oosterhout1, waarin tegenwoordig het Coornhertlyceum is gevestigd. Thans, nu ik mij zorgvul dig rekenschap heb gegeven van tijd en plaats van handeling van 'Een Hollands drama', meen ik nog dat die onderstelling niet al te gewaagd is, of liever, ben ik ervan overtuigd dat ze juist is. Dit alles bewijst wel dat de auteur zich ernstig voorbereid heeft op het schrijven van deze roman. Jan Greshoff vertelt in zijn boekje over Arthur van Schendel, dat de schrijver aan de documentatie van zijn historische romans jaren van ernstige, diepgaande studie besteedde, en dat hij voortdurend met het verzamelen van historisch materiaal bezig was. Maar met een kiesheid welke hem kenmerkt en siert, wiste hij alle sporen van zijn voorstudie uit. Greshoff schreef dit vóór WSó» maar het is ook op 'Een Hollands drama' toepasselijk. De roman blijkt tegen een in bijzonderheden afdalend histo- risch-topographisch onderzoek volkomen bestand. Belangrijker nog dan de verwerking van een aantal histo rische gegevens lijkt mij echter het feit dat Van Schendel er in geslaagd is, de atmosfeer van Haarlem op te roepen. Hij heeft iets van de ziel van Haarlem weten te grijpen, hij heeft de schoonheid en de stemming van het stadsbeeld gezien, hij (1) In 'Oosterhout, bloei en verval van een Haarlemse buitenplaats', Haar lem 1946.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1950 | | pagina 78