49
kent de kleur, de geur, de geluiden van Haarlem. Namen als
Floris Berkenrode en Duin en Vaart zijn suggestief Haar
lems. Door het hele boek heen klinken de Damiaatjes, het
eerste woord dat Floris leert zeggen, is de Damiaatjes nage
zegd: ting-teng. Een zinnetje als: 'Op een morgen dat de
herfstbladeren van den Hout tot in de stad te ruiken waren',
roept opeens de geur van Haarlem te voorschijn.
Maar het is niet het zonnige Haarlem van Van Looy, noch
het paradijs der Romantiek dat Van Schendel oproept. Het
is een sombere oude stad, vol ongerechtigheid, onder de doem
van het noodlot. Haarlem zo te zien, is zijn goed recht als
kunstenaar. Op de bandtekening van het boek hangt een
noodlot-zware onweerslucht achter het vertrouwde silhouet
van de toren der Grote Kerk. Dat duidt voortreffelijk de
sfeer van het boek aan.
Het is een groots boek, dit Hollands drama. Meer nog dan
de ongelukkige, erfelijk belaste Floris Berkenrode is Ger-
brand Werendonk de hoofdpersoon. Deze eenvoudige bur
german bezit een zielegrootheid die hem verwant maakt aan
de grote tragische figuren uit de wereldlitteratuur. Hij doet
een greep naar het oneindige. Hij neemt een dubbele taak
op zich die het menselijk kunnen te boven gaat, en is daarbij
niet vrij van een zekere overmoed. Hij zal de eer van de fami
lie redden, hij zal een goed mens van Floris maken. 'Al was
hij in de hel, dan haalde ik hem er uit', zegt hij tegen Jansje
de werkster. In zijn ondergang zit dan ook een element van
eigen schuld. Dat juist maakt het tragische van deze figuur
uit.
Zo even noemde ik vluchtig Van Looy en de Romantiek.
Een vergelijking met nog een ander Haarlems boek dringt
zich op: Hildebrands 'Camera Obscura'. Aan de grutter
Gerbrand Werendonk met zijn pet en zijn hengselmand
zou Hildebrand alleen de belachelijke zijde opgemerkt heb
ben. Van Schendel ontdekt buitengewone krachten in hem.
De visie van Van Schendel is somber, maar groots; die van
Hildebrand humoristisch, maar klein. Hildebrand ziet de
komische kleinheid, Van Schendel de tragische grootheid
van de mens. Bij Hildebrand ziet men Haarlem op zijn
smalst, bij Van Schendel op zijn grootst. Na het lezen van
'Een Hollands drama' begrijpt men beter waarom Potgieter
'de kopieerlust des dagelij ksen levens' van Hildebrand zo