57 de Bataafse Republiek en onder Koning Lodewijk Napo leon, Intendant-Generaal van Financiën onder Napoleon I, en door Koning Willem I tot Staatsraad benoemd, die hier een wijkplaats vond. Hij noemde zijn nieuw verworven bezit: 'Het Anker'. Gogel liet kort voor zijn dood op het erfpachtsterrein van Boreel de kleine woning bouwen, nu op de hoek van de Bloemendaalseweg en de Terhoffsteedeweg, 'een typisch voor beeld' zegt Hoekstra9, 'van de vroeg negentiende eeuwse tuinmanswoning-stijl, die men vooral in het Utrechtse nog veelvuldig aantreft en die zich onderscheidt door geheel symmetrische bouw, een ver uitstekend dak, meest van riet met vaak geschulpte lijsten en wit gesauste muren in een zorgvuldig gekozen bosachtige omgeving'. Te Overveen schreef Gogel zijn 'Memoriën en Correspon- dentiën'10 en hier stierf hij op 13 Juli 1821. Zijn vriend W. H. Warnsinck, bewoner van het nog bestaande: 'Willems oord' aan de Bloemendaalseweg, wijdde een zang aan zijn nagedachtenis. Een prent van de hand van zijn schoonvader J. W. van Hasselt, met er onder het volgend rijmpje, laat ons het inrij- hek van 'Het Anker' zien: 'Al straalt de Zon int Oosten het ziet er somber uit, en schijnt een donker woud dog laten we ons getroosten zoo lang het Anker houd en eer hij daal int Westen, schikt alles zich ten besten.' Gogels erfgenamen verkopen op 3 October 1856 voor 15.000,Het Anker, waarop toen al geen blauwselfabriek meer werd gedreven aan de hiervoor al genoemde Jacob Staats Boonen. Na diens overlijden op 24 September 1866 komt het in eigendom van zijn weduwe. De nu aanbrekende tijd heeft Het Anker uit de rij der Overveense buitens doen verdwijnen: omstreeks 1875 wordt het herenhuis gesloopt, en toen vier jaar later op 23 September, de scheiding en deling plaatsvond van de nalatenschap van Mevrouw Staats Boo nenBorski, werd in de stukken slechts gewag gemaakt van de 'vroegere' buitenplaats: 'Het Anker'. Sindsdien zijn behoudens na te melden uitzonderin-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1950 | | pagina 89