- 22 -
naar een vervulling welke zij zelf niet vermag te geven
Zonder geheim, zonder achtergrond, zonder het heilige
wat dit heilige ook zij verkommert zij en haar spel gaat
als een nachtkaars uit".
Over 'een matig leven': "lDat eigenaardige woord 'matig'
er gaat een zekere bekoring van uit. Het schijnt iets aan te
duiden, wat moeilijk onder woorden is samen te vatten, maar
het moet zoiets zijn als: stijlvol. Het komt neer op een leven
dat zijn maten, d.i. zijn grenzen kent en erkent. Dat niet hoger
grijpt dan het kan, dat niet meer eist dan is toegestaan. Het is
een leven, dat weet van het heilige: dat daarom eerbied kent
en de perken die de eerbied stelt. Het zal altijd en overal de
grenzen aanvaarden die de hoge, heilige God voor ieder
schepsel heeft gesteld".
Over slordig woordgebruik: "De diepste grond daarvan is
een gemis aan verantwoordelijkheidsbesef. Het woord dat wij
spreken heeft minstens evenveel met de ander als met ons
zelf te maken. Hoe weinig mensen zijn er die zich kunnen
indenken en zich willen indenken in het effect dat hun woord
heeft op de ander tot wie zij spreken. De persoonlijke ver
zekerdheid wat de zaak zelve aangaat mag nog zo groot zijn
het hia:at dat er altijd is tussen de zaak zelf en zijn getuigenis
van haar, en het besef dat ik nooit voor 100% kan weten hoe
de ander mijn getuigenis hoort, behoren toch altijd een zeker
element van bescheidenheid, ja van schroom te doen mee
klinken ook in het stelligste getuigenis".
En dan uit: Clownerie en ernst: "Het wordt mij steeds dui
delijker, dat er twee soorten van mensen zijn. En zij zullen
elkaar nooit begrijpen: de mensen met een maatstaf, èn de
mensen nu ja, natuurlijk niet zonder maatstaf, maar zij
dragen die staf niet vóór zich uit als een gepresenteerd geweer.
Voordat de eersten worden geraakt als mens, wordt hun
maatstaf geraakt. Aan een ongepreoccupeerde, eenvoudig-
menselijke reactie komt het bij hen dus niet toe. Er is altijd
eerst de reactie van de maatstaf. Deze maatstaf brengt mee,
dat zij het leven, en vooral zichzelf, 'ernstig' opvatten. Een
grapje vinden ze altijd 'maar een grapje' en een loslippig
woord een onbehoorlijkheid ze staan tegenover het leven
en de schone nonsens, die er deel van uitmaakt, als de heem
hond tegenover de landloper; argwanend en zonder initiatief
van vertrouwen. Voor deze schone nonsens zijn tijd te kost-