Dr KAREL JOAN LODEWIJK
ALBERDINGK THIJM
(LODEWIJK VAN DEYSSEL)
Hilversum 22 September 1864—Haarlem 26 Januari 1952
De naam Lodewijk van Deyssel koos Karel Joan Lode-
wijk Alberdingk Thijm in overleg met zijn vader, de bekende
letterkundige en kunsthistoricus Prof. Josef Alberdingk
Thijm, als nom de plume onder een artikel in het Augustus
nummer van diens 'Dietsche Warande', jaargang 1881, toen
de jeugdige scribent nog zeventien jaar moest worden. Het
geslacht der Alberdingks stamde namelijk uit het gehucht
Deissel in het Weserbergland. Het stuk, dat tot titel droeg 'De
Eer der Fransche Meesters verdedigd', was, zowel in keuze
van onderwerp als felheid van toon, kenmerkend voor de
geesteshouding van den auteur. Het is zijn geloofsbekentenis in
het Franse naturalisme, een belijdenis, die vijfjaar later, in het
beroemde vlugschrift 'Over Litteratuur' zich tot een liefdes
verklaring (Ik houd van het proza verhevigt. In dezelfde
tachtiger jaren ontstaan ook zijn geduchte 'scheldcritieken',
die ten doel hadden het Nederlands geestesleven te zuiyeren
van zelfgenoegzaam provincialisme en het 'op te stoten in de
vaart der volkeren'.
In 1887 trouwde hij en vestigde zich met zijn vrouw te
Mont-lez-Houffaillize (Belgische Ardennen), nadat in het
zelfde jaar zijn roman 'Een Liefde' in twee delen verschenen
was. Te Houffaillize ontstond 'De Kleine Republiek' (1889),
waarin hij zijn herinneringen aan het kostschoolleven te Rol-
duc beschreef. Beide werken bevestigen na herlezing de me
ning, dat van Deyssel geen romanschrijver was. Hij kon dit
niet zijn, omdat hij weigerde het woord dienstbaar te maken
aan de epische rangorde der vertelde feiten. Deze opvatting
bestemde hem, zowel in zijn critische als in zijn scheppende
arbeid, tot de meester van het schitterend fragment.
Zijn verblijf te Bergen op Zoom (1889—1893) bracht hem
in aanraking met de werken der mystieken (Ruusbroec,
Teresia van Avila, Jagob Böhme), doch vooral met Mau
rice Maeterlinck, van wiens denkwijze hij een diepgaande