Mr JACOB ANDREAS VAILLANT 22 September 1892 27 Maart 1952 Een geboren en getogen Rotterdammer met de goede eigen schappen van een echte Rotterdammer, een stoere en stevige werker, wiens vriendschap ik bijna 50 jaren heb mogen onder vinden op het Gymnasium Erasmianum, tijdens onze studie tijd te Leiden en sedert 1929 te Haarlem. Hoewel tijdens de iste Wereldoorlog van 1 Augustus 1914 tot 1 December 1918 onder de wapenen, wist Vaillant toch in Juli 1918 zijn doctoraal examen af te leggen, waarna hij op 16 December 1918 op stellingen te Leiden is gepromoveerd. Wat zijn militaire loopbaan betreft: in Januari 1916 werd hij Reserve-Luitenant bij het 17de Regiment Infanterie, in Januari 1917 overgeplaatst bij het Regiment Grenadiers, ter wijl hij van Juli tot December 1918 werkzaam is geweest bij het Algemeen Hoofdkwartier te 's-Gravenhage. Vaillant, die op 1 April 1919 in dienst der provincie Noord holland was getreden, was sinds 1929, aanvankelijk in de rang van referendaris en later van administrateur-C, belast met de leiding van de afdeling Bedrijven en Wegen ter Provinciale Griffie en fungeerde tevens als secretaris van de Raad van Toezicht op de Provinciale Bedrijven van Noordholland en van de Raad van Commissarissen van de N.V. Provinciale- en Gemeentelijke Electriciteits Maatschappij (P.E.G.E.M.). In de genoemde functies heeft hij belangrijk werk voor de pro vincie gedaan, vooral ten aanzien van de ontwikkeling van de provinciale bedrijven. Hij heeft zich steeds met hart en ziel aan zijn werk gegeven en de Gedeputeerde Staten van Noordholland hebben altijd grote waarde gehecht aan zijn oordeel. Onder de ambtenaren nam hij een vooraanstaande plaats in en gedurende vele jaren was hij o.a. voorzitter van de af deling Griffie van de Bond van Provinciaal Personeel in Noordholland. Zijn houding tijdens de bezetting was voortreffelijk en zijn hulp aan Joodse landgenoten heeft hij met een verblijf in het concentratiekamp te Vught moeten betalen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1952 | | pagina 35