HENRI ARNOLD JOHANNES DE BIJLL NACHENIUS i Februari 1875 30 October 1952 Henri de Bijll Nachenius was geen geboren, doch wel een getogen Haarlemmer. Toen hij 12 jaar was verhuisde zijn moeder, na de dood van haar man, naar Haarlem, waar zij later zou hertrouwen met de bekende Directeur der H.B.S. Dr H. Brongersma. In Haarlem bezocht de B. N. de H.B.S. In verband met zijn voorliefde voor de techniek ging hij naar Engeland, waar hij zijn eerste praktische ervaring op deed. Zijn theoretische ingenieursopleiding ontving hij in Zürich, waar hem in 1901 het Ingenieursdiploma werd toe gekend. Al spoedig trad hij, teruggekeerd, in dienst bij de Werf Feijenoord, waar hij dus de eerste schreden zette in de richting, die hij op technisch gebied zijn hele leven zou volgen. Want in 1903 ging hij over naar de Werf Conrad, eerst als tekenaar, werd spoedig tot chef van de tekenkamer benoemd om dan geleidelijk op te klimmen tot Directeur van de werf, welke functie hij in 1936, nadat de Werf Conrad in 1930 met Stork Hijsch was verenigd, zou neerleggen. Wie de B. N. van nabij gekend hebben, zullen wel steeds getroffen zijn door zijn persoonlijkheid, die hem dadelijk deed kennen als iemand van hoge beschaving en gevoelig karakter. Daarbij had hij belangstelling, ook buiten de techniek, waar door hij zich gemakkelijk in velerlei kringen kon bewegen. Het is begrijpelijk, dat deze eigenschappen hem als 't ware voorbeschikt maakten voor het zoeken, leggen en bevestigen van de contacten, die voor grote industrieën, die voornamelijk in het buitenland haar afzetgebieden hebben, onmisbaar zijn. Zo is het dan ook, dat de B. N. de belangen van de Werf Conrad op vele buitenlandse reizen, over alle delen van de wereld heeft gediend. De wereld zaken-reiziger heeft, beter dan de gewone toerist, gelegenheid zich over het land, dat hij bezoekt, een oordeel te vormen. Hij komt in veel mindere mate in contact met de schijn, die om de toerist voortdurend zweeft, doch meer en

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1952 | | pagina 47