- 57 -
van studie, welke hij slechts onderbreken wilde voor de ge
noegens van het buitenleven, zoals hij die op jeugdige leeftijd
(1796) beschreef in zijn gedicht 'Rusticatio Manpadica'. Zijn
tweede echtgenote, Anna Catharina van de Poll zijn eerste,
Christina van Orsoy, had hij in 1816 door de dood verloren
hield echter van het gezelschapsleven en noopte hem om
het eenvoudige huis, dat hij te Amsterdam bewoonde, te ver
wisselen voor een meer aanzienlijk grachtenhuis, schuin
tegenover dat van zijn moeder gelegen, waar hij ook colleges
kon geven. Enige jaren na de dood van zijn moeder is hij in
het oude familiehuis teruggekeerd, waar hij in de stal aan de
Keizersgracht een collegekamer liet inrichtenll).
Prof. Van Lennep doceerde ook vaderlandse geschiedenis
en bezat een grote historische bibliotheek, welke op het Huis
te Manpad was bijeengebracht. Daarin kon, in de maanden,
dat de familie buiten vertoefde, vooral zijn oudste zoon Jacob
grasduinen, die later de beroemde schrijver van zo vele his
torische romans zou worden. Zoals reeds vermeld, is het ge
denkteken bij het Manpad door Prof. Van Lennep opgericht.
De daarmede gehuldigde slag aan het Manpad van 1304 be
zong hij in zijn 'Hollandsche Duinzang', door hem in 1826
ten gehore gebracht in de Tweede Klasse van het Instituut
van Wetenschappen, Letteren en Kunsten. In hetzelfde jaar
beijverde hij zich voor de aanleg van een straatweg naar Zand-
voort en het stichten van een badhuis aldaar, wat voor de
ontwikkeling van Zandvoort als badplaats van grote beteke
nis is geweest.
Zijn liefde voor zijn buitenplaats en het buitenleven komt
vooral tot uiting in zijn gedicht 'Aan de boomen van het
Manpad', dat men bij zijn overlijden onder zijn papieren
vond en dat een vertaling was van zijn 'Ad arbor es manpadi-
cos'. Het ving aan:
Manpads eiken, Manpads beuken,
[daar 't gevogelt blijde in woont,
Lieve linden, die mijn woonhuis
[met uw loovren dekt en kroont,
Boomen, onder wier gebladert
[nu een staf mij steunt bij 't gaan,
Waar gij me eens als kind zaagt kruipen
[naauw nog magtig op te staan.