NICOLAAS THEODORUS VLAAR O. E. S. A. 11 Juli 1881-3 Maart 1955 In de late avond van de derde Maart is te Venray, waar hij de laatste maanden werd verpleegd, Pater Nicolaas Theodorus Vlaar, oprichter en oud-Rector van het Haar lemse Triniteitslyceum, uit dit leven heengegaan. Het was niet onverwacht. Na zijn tweede vertrek uit Haarlem, in Juli 1953, was hij geworden als een door de dood getekende; en naarmate de schemer, en later het duister neerviel over zijn geest en de krachten van zijn zo sterke lichaam werden gesloopt, kreeg zijn dood voor hen, die hem in zijn een zaamheid konden blijven volgen, steeds meer het karakter van een bevrijding. Geboren te Zwaag, trad hij in 1900 in de Augustijnenorde, waarin hij op 22 September 1901 zijn geloften aflegde. Op 11 Augustus 1907 ontving hij de Priesterwijding, waarna hij wis- en natuurkunde studeerde aan de Utrechtse Univer siteit. Vanaf 1911 was hij leraar en later conrector aan het Eindhovense Augustinianum, totdat hij in 1922 werd aan gewezen als eerste Rector van het Triniteitslyceum. Deze groeiende en later grote school heeft hij vier en twintig jaren lang op geheel eigen wijze geleid; een functie, die het met zich meebracht, dat hij moest timmeren aan de weg en dat hij een rol ging spelen in de opbouw van het onderwijs in deze stad. Haarlem heeft Pater Vlaar dan ook vooral gekend als de vitale Rector, als een onderwijs-autoriteit, die met name in de jaren voor de grote oorlog de hand had in talrijke initiatieven op allerlei gebied. Toch is dit alles nooit geworden tot het dominerende in zijn persoon; nooit is hij geworden tot de schoolmeester zonder meer, tot de misschien deskundige maar eenzijdige onderwijs-autoriteit. Want alles wat hij deed en alles wat hij was, was steeds doortrokken van een sacraal gegeven, dat hem scheen uit te heffen boven het gewoon en alledaags niveau. Hij was een Rector van een geheel bijzondere allure, die op zijn school een eigen stempel heeft gedrukt. Want deze

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1955 | | pagina 26