38
en religie waren volgens hem de gelijkwaardige componenten
van een nieuwe godsdienst, het Christendom, welke zich
syncretiseerde rondom de voorstelling van de logosgedachte
zoals deze zich omstreeks het begin van onze jaartelling be
wust maakte rondom het bekken van de Middellandse Zee,
inzonderheid in Alexandrië.
Met deze en dergelijke resultaten van zijn denken en onder
zoek schokte prof. van den Bergh van Eysinga het traditio
neel gebonden geloof van vele kerkelijk gelovigen, temeer
waar het hem er toe had gebracht de historiciteit van de
Jezus-figuur te verwerpen. Hij zag de Jezus-figuur veeleer als
een via het mythische beeld gehistoriseerde gedachte.
Dat de weerstand welke deze overtuiging opriep hem niet
deerde, vindt zijn verklaring niet in halsstarrigheid, maar in
de overtuiging van de wetenschappelijke juistheid van zijn
theorie en in de overtuiging van zijn mystiek geaard geloof.
Nog op de ochtend van de laatste dag van zijn leven sprak hij
in de Vrije Gemeente te Amsterdam: 'Geen van de z.g. heils-
feiten kan ons behouden. Behouden kan ons slechts het feit
in ons eigen binnenste: de vereniging met God door de over
gave van ons eigen ik'.
Het is juist om prof. van den Bergh van Eysinga een
wijsgeer uit de school van Hegel te noemen, maar het is niet
juist om zijn wetenschappelijk literair-historische arbeid
Hegeliaans gepraedisponeerd te achten. Dit zou een onder
schatting zijn niet alleen van het werk, maar ook van de per
soon van een man die onbevooroordeeld wilde zijn. Ieder die
de 21 deeltjes van zijn Godsdienst-wetenschappelijke Studiën,
welke hij van 1947—1957 heeft uitgegeven, leest, zal beamen
dat hij dit ook inderdaad was.
Naast deze critische, godsdienst-wetenschappelijke arbeid
dient zijn kennis van de wijsbegeerte van Hegel apart te
worden genoemd (waarbij de aantekening moet worden ge
maakt dat de herleving van Hegels denkmethode omstreeks
de eeuwwisseling, die eerst van Bolland en later van Van den
Bergh van Eysinga haar belangrijkste impulsen ontving, een
algemeen cultuurverschijnsel was, dat zijn weerklank vond in
talrijke tijdschriften waaronder de Nieuwe Gids als eerste.
Het verschijnsel als zodanig moge thans verouderd zijn, niet
de cultuur die het bepaalde). Dat Hegel's redeleer de gods
dienst zou vernietigen is een onjuiste gedachte: 'De oplossing