24
voordracht aldaar tijdens de oorlog door hem gehouden over
'Het probleem van de intelligentie bij de dieren'. Hij geeft ons,
zijn toehoorders, daarin de kern van zijn levenswerk.
Onze voorzitter had moeten onderduiken en daarom rustte
op mij de taak, mijn vriend voor zijn mededelingen te be
danken. Ik heb thans de overtuiging, dat ik daarin te kort ben
geschoten. Bij herlezen van zijn rede ontdek ik daarin een
metaphysisch element en ik meen, dat de volgende aanhaling
deze opvatting ondersteunt.
'Mogen wij aannemen, dat een geleidelijke ontwikkeling
van het zwakke lichtje van de dierlijke intelligentie geleid
heeft tot het klare licht van het menschelijk verstand, of
moeten wij gelooven, dat een onoverbrugbare kloof beide
scheidt, en dat nog eenmaal de vinger Gods den mensch
aangeraakt heeft, zooals het zoo schoon uitgebeeld is door
Michelangelo op een van zijn fresco's in de Sixtijnsche
kapel, nadat eerst het menschelijk lichaam een ont
wikkeling doorloopen had, die het geschikt en waardig
maakte, de goddelijke vonk te herbergen?'
Deze vraag is kenmerkend voor de levensbeschouwing van
Johan Bierens de Haan. Een positief antwoord heeft de ver
gadering van 1943 niet gekregen. Dat zou ook niet gekund
hebben. Maar door de beide mogelijkheden te stellen heeft de
spreker ons meer van zijn wezen, van zijn diepste gedachten
onthuld dan hij gewoonlijk placht te doen, ook tegenover zijn
beste vrienden.
F. van Lennep