115 termen te spreken, bevolkten zij nu 's zomers Duinzigt. Koning Lodewijk Napoleon benoemde mr. Graafland in 1807 tot Ridder der Koninklijke Orde van de Unie. De in het Nederlands gestelde spreuk dier orde had mr. Willem Bilder- dijk, gelijk bekend, Z. M. leren zeggen in de landstaal met behulp van de aaneengereide Franse woorden: 'D'óü elle ainsi nid d'homme'. (Doe wel en zie niet om). Een klein gedeelte duin en enig weiland had mr. Graafland in de loop der jaren reeds verkocht aan mevrouw Hooft-Warin van Vaart-en-Duin, aan wie hij door de Van de Poli's verwant was. Haar verkoopt hij op 28 december 1810 voor f. 10.000, de hofstede 'Duinzigt'. Voor het eerst gewaagt de transport- acte van de 'heerenhuisinge' en voor het eerst wordt onder de belendingen opgegeven 'de herberg Roosendaal', nu het gelijknamige hotel te Overveen. Duinzigt wordt dan 's zomers bewoond door mevrouw Hooft's schoondochter Susanna Cornelia Muilman, sinds september 1801 weduwe van haar zoon mr. Gerrit Hooft. Mevrouw Hooft-Muilman was het enige kind van Henric Muilman, heer van Haemstede, Koudekerke en Welland, en van Susanna Cornelia Hartsinck. Haar moeder was op haar geboortedag, in de kraam van een tweeling, met het andere kind overleden, bij welke zeer droevige gebeurtenis Bicker Raye in zijn dagboek noteert: 'Sij (Sus. Corn. Hartsinck) was een uytmuntent schoon mens en nog maar 16 a 18 jaaren oudt. Haar man nog vader hebbe van droef hij t niet meede by de begraafnis kunnen assisteeren'. Hoeveel jaren mevrouw Hooft-Muilman de zomermaan den op Duinzigt heeft doorgebracht, staat niet vast. Als in 1837 haar schoonmoeder overlijdt, begint haar zwager jhr. mr. Daniël Hooft, met de liquidatie van het Overveense fami liebezit. Op 26 juli 1838 verkoopt hij ten overstaan van notaris mr. Johannes Commelin te Amsterdam aan mevrouw Borski-Van de Velde (van Elswout): 'de Hofstede Duinzigt met derzelver huizinge, stalling en verdere getimmerten enz. mitsgaders de daarnaast ge-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1959 | | pagina 147