57
(namelijk, dat Lodewijk zou abdiceren), daar hij, in het
afwezen van den Minister Röell, de portefeuille van
buitenlandsche zaken had gehad.'
Met deze mededelingen komt het portret van de officiële
Jan Pieter goed uit de verf. Hij heeft gezond verstand, inzicht
en evenals Rutger Jan een goede dosis slimheid. De
belangen van het Oranjehuis verliest hij -ondanks zijn
patriottische gezindheid niet uit het oog. Napoleon, die
Schimmelpenninck 'tróp vertueux pour le siècle' noemt, zou
dit in sterker mate nog van Crommelin hebben kunnen
zeggen.
Tekenend voor deze tijd zijn de schilderijen van het echt
paar, welke men bij mijn jeugdvriend, Frans van Wickevoort
Crommelin, in Warmond aantreft en waarop van Appie's
gezicht valt te lezen, dat hij zich heeft losgemaakt van de ver
lokkingen van het leven, terwijl Ampie's gelaatstrekken het
voornemen verraden nog in geen enkel opzicht afstand te
doen.
Bij de terugkeer van de Oranjevorst wordt Crommelin lid
van de Vergadering van Aanzienlijken (en wie zich daarover,
gezien de politieke antecedenten van deze, mijn bet-overgroot
vader, thans zou verwonderen, kent de Nederlandse geschie
denis niet). Na onze vereniging met de zuidelijke Nederlan
den, neemt hij zitting in de Tweede Kamer, die hij in 1818
1819 presideert. In 1822 vraagt hij (officieel om gezondsheid-
redenen) ontslag. Enige jaren later (1825) komt hij in de
Eerste Kamer. Willem I benoemt hem in 1818 tot comman
deur in de Orde van de Nederlandse Leeuw en in 1822 tot
staatsraad in buitengewone dienst. 'Tous les honneurs' wor
den zijn deel. En dat is typerend voor iemand, wiens ambities
de tempering van het leven hebben ondergaan. In alle genera
ties kan men zulke mensen aanwijzen. Ze ontmoeten juist
sympathie, omdat ze niet met de ellebogen werken.
Ook in Haarlem is dit het geval. Daar is hij van 1817 tot
aan zijn dood voorzitter van de Hollandsche Maatschappij
der Wetenschappen. Directeur van dit genootschap wordt hij