120
plaats in de groep tot de sergeanten worden gerekend.
Uit Ampzing blijkt, dat de opgave in de oude memorie juist is.
Hij geeft ook de namen van de zes sergeanten, die in 1628 in
functie waren en daaronder treffen wij aan de in de memorie
onder de nos. 8, 9 en 10 genoemde Nicolaes Olycan, Jacob
Buttinga en Hendrick Everswijn, resp. bij het eerste, tweede
en derde vendel van de Cluveniers. Nicolaes Olycan en Jacob
Buttinga zien wij later wederom afgebeeld en wel als luitenants
op Hals' schuttersstuk van 1633. De gelijkenis is onmiskenbaar.
Volledigheidshalve delen wij nog mede, dat in een zich even
eens in ons bezit bevindend tweede exemplaar van de boven ge
citeerde oude memorie als naam van de figuur met hoed op,
boven aan de trap, niet wordt vermeld de sergeant Everswijn,
doch de luitenant Willem Buys. Dit kan niet juist zijn, daar
Buys' gelaatstrekken bekend zijn van de schuttersstukken van De
Grebber uit 1624 en Soutman uit 1644 en in het minst niet
gelijken op die van de hier besproken schutter. Bovendien zou
de luitenant Buys zich zeker niet tevreden hebben gesteld met
een hellebaard als wapen en met een plaats achter de sergeanten.
Dan blijft nog over de doelenknecht, die de rij sluitende
juist door de deur is gekomen. Wij vonden, dat als knecht van
de Cluveniersdoelen op 10 april 1593 werd aangesteld Willem
Ruychaver, die sedertdien herhaaldelijk wordt vermeld. Voor
de laatste maal troffen wij hem aan als kastelein van de Cluve
niersdoelen op 1 mei 1633, waarna op 20 april 1635 zijn zoon,
Jacob Ruychaver, tot doelenknecht werd aangesteld3). Deze
eindigde zijn leven als gouverneur van het aan de westkust van
Afrika gelegen Guinea!
Tenslotte nog een enkel woord over de schilder van dit
schuttersstuk. Geruime tijd heeft men getwijfeld of het hier be
sproken schilderij van 1630 wel van de hand van Hendrick Pot
was, al bestaat daaromtrent voorzover wij hebben kunnen na
gaan thans nauwelijks meer verschil van inzicht.
Tot kunsthistorische beschouwingen achten wij ons niet be
voegd, maar er moge op worden gewezen, dat reeds Schreve-
lius4), die een tijdgenoot was, in 1648 schreef 'Hendrick Pot
is oock een voorname schilder. Te Haerlem zijn noch in wesen