HENDRIK FRANKEN Jr. 1 augustus 1874—20 november 1960 In Amsterdam geboren, niet meer dan lager onderwijs ge noten, aanvankelijk werkzaam in het bakkersbedrijf van zijn vader, drijft zijn energie hem op drieentwintig jarige leeftijd naar Haarlem om daar met moderne aanpak een zaak te stich ten; dat deze een grote vlucht nam, de naam Franken een be grip was, is begrijpelijk voor wie de mens Franken gekend heeft. In het jaar 1900 treedt hij in het huwelijk met mej. M. J. Remmers, dochter van de Haarlemse apotheker; en dan vin den wij zijn naam gedurende de eerste helft van deze eeuw op velerlei gebied in het Haarlemse organisatieleven. Wie de tijd wil beheersen moet deze indelen. Deze waarheid was hem een stuk van zijn natuur geworden. Het is anders onverklaarbaar hoe hij naast een waarlijk ongeëvenaarde toe wijding aan zijn zakelijke besognes, toch aandacht en mede werking heeft gegeven aan publieke lichamen, zodanig, dat men meent met een 'vrijgestelde' te doen te hebben. Bijzonder valt het licht, buiten zijn leidinggevende figuur in diverse organisaties in stad en land, op de man, die ruim 30 jaar (een groot deel daarvan als vice-voorzitter) deel uit maakte van het bestuur van 'Meer en Bosch'. Wanneer deze in richting als eerste obstakel door de Germaanse bezetting wordt aangegrepen, gaat Franken naar de 'Weteringschans'. Wij zien hem o.a. als voorzitter van regenten van het Geref. of Burgerweeshuis; in de crisisjaren speelt hij een rol in de arbeid, die door het betrokken comité wordt verricht; hij doet telkens mee. Zijn kerkelijke activiteit loopt ononderbroken voort van de 18-jarige collectant tot de 75-jarige president-kerkvoogd. In de restauratiewerkzaamheden van de Bakenesserkerk en de Nieuwe Kerk heeft hij een groot aandeel. Altijd is hij de figuur die stuwt, doorzet, zonder een struggle for high-life. Dat hem de onderscheiding 'Ridder in de Orde van Oranje Nassau' ten deel viel, was een oorzaak van vreugde voor zijn talrijke

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1960 | | pagina 57