„LAAT DE KINDERKENS TOT MIJ
KOMEN"
Y\ anneei men als liefhebber van oude schilderijen door on
ze Nederlandse Musea drentelt, genietend van de talloze 17de
eeuwse Meesters en kleine meesters die daar de wanden sieren,
is men geneigd zich nader in de voorstelling van een of ander
schilderij te verdiepen, nadat men het eerste picturale genot
daarvan heeft ondergaan. Zo vergaat het mij tenminste; ik
wil mij begeven in dat mooie landschap, ik wil binnengaan
in dat fraaie oud-Hollandse huis, en, word ik geconfronteerd
met een stel der onvolprezen 17 de eeuwse portretten van deftige
Hollandse burgers, dan rijst bij mij de vraag: wie waren zij,
hoe leefden zij, welk raadje in het maatschappelijk raderwerk
van hun stad vertegenwoordigden zij in die lang vervlogen
tijd?
Dikwijls moet dan de Museum-directie de bezoeker teleur
stellen in zijn dorst naar meerdere documentatie; voor de
kunsthistoricus toch is slechts het kunstwerk zelve de alles over
heersende factor en daarnaast is slechts de kunstenaar die het
heeft geschapen mede van het allergrootste belang. Wat de
voorstelling van het schilderij betreft, of, in het geval van een
portret, de voorgestelde persoon, beperkt het Museum zich
vrijwel uitsluitend tot de van oudsher overgeleverde gegevens,
en bij het ontbreken daarvan leest men in de Catalogus alleen
maar^ het simpele 'Heer' of 'Dame' ofwel 'Onbekend Echt
paar.' Het ligt ook uiteraard niet zozeer op de weg van de
kunsthistoricus om dergelijke 'onbekende' portretten nader te
trachten te identificeren; hier is veeleer de hulp nodig van de
geschiedvorser, terwijl eveneens de genealoog en heraldicus
op dit terrein meerdere malen successen kan boeken.
Zelf geboren en getogen in de Haarlemse contreien behoeft
het weinig betoog dat de kunstschatten van het Frans Hals
Museum speciaal mijn grote belangstelling hebben. Bij het
aanschouwen van de vele 'onbekende' portretten aldaar heb
ik dikwijls de verzuchting geslaakt: 'dat zal wel steeds een