132
beëindigd met een „accoord en willige condemnatie" be
palende, dat de blekers tot het eind van het jaar zouden mogen
blijven, maar dan moeten ophouden. Dit accoord wordt
3 maart 1584 nader bevestigd door een overeenkomst tussen
de heer van Brederode en de Regering van Haarlem, waarbij
bepaald wordt, dat geen blekerijen aan de zuidzijde der Zijl-
weg zullen worden toegestaan en dat de stad Haarlem
schadeloosstelling zal geven aan de blekers, wier blekerijen
afgebroken worden. In datzelfde jaar volgt ook een keur,
waarbij het rotten van vlas aan de zuidzijde van de Zijlweg
verboden wordt.
Beide neringen verhuizen nu naar het noorden en vestigen
zich op de grens van duinen en veengronden onder Aelberts-
berg, waar helder water en droog- en bleek-velden in ruime
mate aanwezig zijn.
Het „blekerswater" verzamelt zich nu in Delft en dwars
daarop staande sloten, maar schijnt vooralsnog door de sluis
in de Kerfsloot tegengehouden te worden. Er zijn althans
tussen 1584 en 1597 geen klachten van brouwers opgetekend.
In laatstgenoemd jaar echter vermelden de thesauriersreke
ningen een op klachte der brouwers ingestelde Inspectie door
de Burgermeesters van de vaarten, uitwaterende in de singel
door het sluisje aan het einde van de Kerfsloot. Deze klachten
worden in 1599 herhaald in verband met de zich in vaarten
en sloten ophopende vuile stoffen afkomstig van de blekers.
Er vindt nu „met een vletschuijte" een inspectietocht plaats,
waarbij men Delft, Heussensvaart, Schoterbeek en Jan
Gijzenvaart in ogenschouw heeft genomen n.
en comende tot in de Delft aen, en aen 't water
van dezelve Delft, eerst wat witachtig, daerna wat wit
en dickachtig werden als men quam achter 't lant van
de leproesen en opwaarts de voors. vaerte van de Delft,
soe vol vuijlichheden was drijven, behalven de dickiche-
den opten gront gesonken, dat nauwelicxs door dezelve
vuijlicheden en was te passeren Ende gecomen
sijnde voorbij 't huijs te Cleeff tot aan zeeckere vaerte
genaemt Heussensvaert, lopende van Aelbertsberge aff,