136
aanwezig was. Toont de inspectietocht van 1599 dit over
duidelijk aan, zij leert tevens, dat er van een georganiseerde
afsluiting in dat jaar van het gebied beoosten de Delft geen
sprake was.
Allan vervolgt: „de landen waren toch door de nieuwe
Slaperdijk beter beveiligd tegen het IJ-water dan vroeger en
hierdoor was dus de behoefte aan inpoldering verminderd.
Er was zonder twijfel in de sloten behoefte aan goed water
voor het vee, terwijl de vele buitenplaatsen langs de Schoter-
weg, welke zich gedeeltelijk tot in de polder uitstrekten, veel
hinder van de stank moeten gehad hebben. Volgens de kaar
ten van de blekerijen zijn er in de Schoterveenpolder nooit
dergelijke inrigtingen geweest en waarschijnlijk alleen omdat
het meeste land in die polder aan de eigenaars der buiten
plaatsen toebehoorde en zij om de stank dezer inrigtingen niet
gaarne de blekers als naburen hadden". Inderdaad lagen de
blekerijen beginnende bij de Kerfsloot tot aan het duin en
vandaar langs de duinkant tot voorbij de Jan Gijzenvaart.
Al blijkt overduidelijk, dat het blekersbedrijf veel schade
toebracht door het zich in sloten en vaarten verspreidende
afval-water, toch komt ons dit als enige verklaring voor het
tot stand komen van een polder niet aannemelijk voor. Dat
er binnen het latere poldergebied geen blekerijen zijn ge
weest lijkt wel waarschijnlijk, al zal nader onderzoek moeten
uitwijzen of dit samenhing met onwilligheid der grondeige
naren dan wel wat ons waarschijnlijker voorkomt met
het feit, dat deze gronden zich alleen al door hun drassigheid
niet leenden voor het blekersbedrijf met zijn vele voorzienin
gen en opstallen.
Rond 1600 heeft het betreffende gebied, ondanks de uit
het convenant van 1515 voortgekomen dam aan de Verkeer-
deweg nog altijd zeer te lijden van wateroverlast, hetgeen
ondermeer wel blijkt uit de in deze jaren herhaaldelijk voor
komende kwesties over het voor zoveelste maal ophogen van
de Zijlweg om begaanbaar en „waterkerend" te blijven 1S,
en uit de omstandigheid dat het tot stand komen van de