54 Uit de kaart van Jacob van Deventer van 1550 blijkt dat het veld de Baan, de oppervlakte gronds gelegen tussen de tegenwoordige Baan, Dreef, Paviljoenslaan en Kleine Hout weg, dan nog geheel onbebouwd is. Het zuidoostelijke ge deelte van de Baan is op deze kaart aangegeven als een zandige vlakte, welk gedeelte, blijkens de daarop gestelde aanduiding „arva", als akker- of bouwland in gebruik was. De grashuur en het verdere genot van het overige, als weidegrond in gebruik zijnde gedeelte van de Baan, reeds eerder gegund aan de „jonge scutteren van Sinte Joris werd bij besluit der stedelijke regering van 12 december 1483 tot wederopzeggens gegund aan de Getij demeesteren van de Grote- of Parochiekerk te Haarlem. Na de overgang van de Grote Kerk aan de Hervormden zijn bovengenoemde profijten van de Baan, gekomen aan de Kerkmeesteren van de Neder- duitsche Gereformeerde Kerken te Haarlem en door deze genoten tot aan de verkoop van dit gedeelte van de Baan in 1809. Evenals de kaart van Jacob van Deventer geeft ook de kaart van Braun van 1572 op de Baan nog geen enkele be bouwing te zien. Een geheel ander beeld geeft de plattegrond der stad Haarlem van Pieter Wils van 1646. Het zuidoostelijke ge deelte van de Baan is dan verkaveld in een groot aantal kleine percelen. Bij vergelijking van de kaart van Pieter Wils met die van Jacob van Deventer valt het op, dat juist het gedeelte van de Baan dat in het bijzonder als akkerland in gebruik was, het eerst een andere bestemming heeft gekregen. Om streeks het midden der 17de eeuw was dit gedeelte verdeeld in ruim honderd percelen, gelegen aan weerszijden van twee evenwijdig lopende lanen, de Noorder- en Zuider-Kromme- laan, die beide op de Kleine Houtweg uitkwamen, en aan de westelijke uiteinden met elkaar verbonden waren door de Lindelaan, later Dwars- of Wester-Krommelaan genoemd. Naar gebleken is uit een onderzoek in de transportregisters der stad Haarlem waren deze percelen, in grootte variërende

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jaarverslagen en Jaarboeken Vereniging Haerlem | 1962 | | pagina 56